2ha Lezen H2 deel 1+2 (maandag 28 nov & woensdag 30 nov)

WELKOM 2HA

  • Neem plaats volgens de plattegrond.
  • Pak alvast je boek
    (blz. 44-45) en schrift.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

WELKOM 2HA

  • Neem plaats volgens de plattegrond.
  • Pak alvast je boek
    (blz. 44-45) en schrift.

Slide 1 - Slide

1. De planning tot aan de toetsweek doornemen.
2. Het huiswerk kort bespreken.
3. De uitleg van Lezen H2.
4. Beginnen aan de opdrachten van Lezen H2 (opdr. 1, 2 en 3).

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Slide

  • Je kunt kernzinnen herkennen door te letten op voorkeursplaatsen in een tekst.
  • Je kunt conluderende, redengevende en oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen door de bijbehorende signaalwoorden. 
Lesdoelen

Slide 3 - Slide

Waar gaat het volgende proefwerk over?

Slide 4 - Slide

Planning tot aan
de toestweek
Deze les: 
  • Het huiswerk uitgebreid bespreken 
  • Opdracht 3 en 4 gezamenlijk maken.
  • Hoofdstuk 2 afronden.

Slide 5 - Slide


De belangrijkste informatie in een tekst noemen we hoofdzaken. Wat minder belangrijk is, zijn de bijzaken

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding of het slot van een tekst.

Lezen H1
hoofd- en bijzaken

Slide 6 - Slide

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. Deze staat meestal in de eerste of laatste zin van een alinea. 
De kernzin is ook weleens de tweede zin. Dit gebeurt vooral als de eerste zin in verband staat met de vorige alinea. 
''Als jij een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of een samenvatting maken.''
Lezen H1
hoofd- en bijzaken

Slide 7 - Slide

Een schema van
een tekst maken
  • Lees de tekst goed door.
    1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen (inleiding en slot) en kijk naar opvallend gedrukte woorden.
    2. Noteer de belangrijkste informatie uit de tekst. Gebruik nummers (1, 2, 3), dots of streepjes. 

Slide 8 - Slide

Een samenvatting van
een tekst maken
  • Lees de tekst goed door.
    1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen (inleiding en slot) en kijk naar opvallend gedrukte woorden.
    2. Neem de kernzinnen en andere hoofdzaken over. Maak er een samenhangende tekst van en gebruik signaalwoorden. 

Slide 9 - Slide

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Deze samenhang noemen we het tekstverband.
Je kent al het chronologisch verband, opsommend verband, tegenstellend verband en toelichtend verband.
In dit hoofdstuk leer je drie tekstverbanden: het concluderend verband, het redengevend verband en het oorzakelijk verband.
Lezen H2
tekstverbanden en signaalwoorden (1)
___________________________________________________

Slide 10 - Slide

Lezen H2
tekstverbanden en signaalwoorden (1)
Tekstverband
Signaalwoorden
Concluderend verband
dus, daarom, dat houdt in, kortom, al met al
Redengevend verband
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
Oorzakelijk verband 
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 11 - Slide

1. "Ik heb mijn autotheorie weer niet gehaald, omdat ik er te weinig voor geleerd had." Redengevend verband
2. ''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
Concluderend verband
3. Doordat ik ben aangereden, lig ik nu in het ziekenhuis.
Oorzakelijk verband

Voorbeelden
van tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Nakijken
Opdracht 1 en 2 (blz. 44)

Opdracht 1 en 2: 
Tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Lezen H2
Eerst opdracht 4, daarna opdracht 3 


Slide 15 - Slide

__________________________
_____________________________
___________________
_____________________________
___________________
_______________________
______________________________
______

Slide 16 - Slide

Met welke manier van lezen vind je ook alweer het onderwerp van een tekst?
A
Precies lezen
B
Oriënterend lezen
C
Nauwkeurig lezen
D
Begrijpend lezen

Slide 17 - Quiz

Waar let je op als je een tekst oriënterend leest?

Slide 18 - Open question

Op welke vraag geef je antwoord als je het onderwerp van een tekst moet bepalen?
A
Waar gaat de tekst over?
B
Hoe veel woorden staan in de tekst?
C
Wat is de belangrijkste zin van de tekst?
D
Hoe veel woorden staan in de tekst?

Slide 19 - Quiz

Inleiding
Middenstuk
Slot
Dit tekstdeel is het grootste deel van een tekst.
In dit deel van de tekst wordt de lezer nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Dit is het laatste tekstdeel van een tekst.
In dit deel van de tekst wordt duidelijk gemaakt waar de tekst over gaat.
In dit tekstdeel vind je bijvoorbeeld een conclusie of een korte samenvatting. 
Dit tekstdeel is vaak verdeeld in deelonderwerpen (bijzaken). 

Slide 20 - Drag question

''Ik heb het vermoeden dat er iemand in de problemen zit. Ik zal dus moeten gaan helpen.''

A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 21 - Quiz

"Ik kreeg op die toets een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had."
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 22 - Quiz

''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 23 - Quiz

"Dankzij mijn projecten zie ik de stad op nieuwe manieren.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 24 - Quiz

"Ik open het raam, want het is hier veel te warm."
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 25 - Quiz

  • Je kunt kernzinnen herkennen door te letten op voorkeursplaatsen in een tekst.
  • Je kunt concluderende, redengevende en oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen door de bijbehorende signaalwoorden. 
Lesdoelen

Slide 26 - Slide