Week 28 Ne 2M2 Woordsoorten

Welkom bij Nederlands
Week 28      mevrouw Ori
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Week 28      mevrouw Ori

Slide 1 - Slide

Woordsoorten



Slide 2 - Slide

In deze les

- Taalkundig ontleden

- Herhaling:

  •  lidwoord
  • zelfstandig naamwoord
  • werkwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • voorzetsel

Slide 3 - Slide

woordsoorten
Ieder woord uit de zin kun je een naam geven. Jullie moeten de volgende woordsoorten kennen:
-werkwoord = doe-woord
-zelfstandignaamwoord = mens, dier, ding, plant, namen
-lidwoord = de, het, een
-bijvoeglijk naamwoord= vertled iets extra's over een zn
-voorzetsel = denk aan  "de kast"!!

Slide 4 - Slide

0

Slide 5 - Video

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Janneke heeft een mooi ____ aan.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 8 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De paarden grazen ___ de wei.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 9 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
___________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 11 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
_______
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 12 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quiz

Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 14 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 16 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 17 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 18 - Quiz

Dubbele punt en aanhalingstekens
Als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd.

Jelte vroeg: "Kunt u mij wat informatie geven?"
Mijn moeder zei: "We gaan zo eten."

Slide 19 - Slide

Dubbele punt en aanhalingsteken
Als je in een tekst schrijft wat iemand zegt, gebruik je de directe reden.

Die zin begint met een hoofdletter en staat tussen aanhalingstekens. Met een dubbele punt geef je aan waar de zin begint.

- Hij zei:  ' Ik kom iets later, lekke band! '  
- Tessa zuchtte en antwoordde: Dat is al de derde keer! '  

Slide 20 - Slide

Welk leesteken mist er in de zin?
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken

Slide 21 - Quiz

Citaten

-Schrijf aanhalingstekens aan het begin en aan het einde van het citaat. 

- Begin een citaat met een hoofdletter. 

- Gebruik een dubbele punt als een citaat in een zin begint. 

- Een punt, vraagteken of uitroepteken komt voor het laatste aanhalingsteken
Voorbeelden


Dori riep: ‘Wacht op mij!’  


Robin en Fester zeiden: ‘We zijn nog niet klaar.’ 

Slide 22 - Slide

Evaluatie
timer
5:00

Slide 23 - Slide

Einde
Tot de volgende keer!!!

Slide 24 - Slide