This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
In het Engels is het beleefd om een vraag niet alleen met ja/nee te antwoorden.
Na ja of nee gebruik je het werkwoord en het onderwerp uit de vraagzin in het antwoord.
Did she go to school yesterday?
- Yes, she did.
- No, she didn't.
Could I borrow your pen?
- Yes, you can.
- No, you can't.
1. Je begint met ja/nee.
2. herhaal het onderwerp uit de vraag.
3. herhaal het eerste werkwoord uit de vraag.
*** Bij 'you' in een vraag gebruik je 'I' in het antwoord.
Are you interested in comic books?
- Yes, I am.
- No, I am not.
*** Bij 'you' in een vraag gebruik je 'I' in het antwoord.
Are you interested in comic books?
- Yes, I am.
- No, I am not.
*** Als het antwoord met 'NO' begint, dan zet je not achter het werkwoord.
Could he help me with my homework?
- Yes, he could.
- No, he couldn't.
Een ja/nee antwoord in het Engels ziet er als volgt uit:
- Yes/No - onderwerp - werkwoord (+ not).
*Zie je 'you' in de vraag, dan gebruik je 'I' in jouw antwoord.
*Begint jouw antwoord met No, dan zet je not achter het werkwoord.
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.