4 vwo zouten par 4.4

H4: ZOUTEN par 4
1 / 18
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H4: ZOUTEN par 4

Slide 1 - Slide

Terugblik: Zouthydraten naamgeving
  • Een zouthydraat wordt weergegeven als zout en de hydraten erachter met een punt
  • CaSO4 . 2H2O
  • calciumfosfaatdihydraat
  • Naam van het zout + hoeveel hydraten

Slide 2 - Slide

Leerdoelen:
  • Je kunt de concentratie van een zoutoplossing beschrijven en noteren
  • Je kunt de concentratie van een zoutoplossing berekenen

Slide 3 - Slide

Uit hoofdstuk 3
Rekenschema (boek blz. 94):



Waarbij         = dichtheid (Binas 10, 11, 12)
                  M   = molaire massa (Binas 98,99) (in u)
                  N   = getal van Avogadro (Binas 7), ongeveer 6,022·1023
                  n    = hoeveelheid stof in mol                                Let op de eenheden!!


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

concentratie/ molariteit
Concentratie (symbool c) van een stof in een oplossing is de hoeveelheid stof (meestal gram) per volume eenheid (meestal Liter) van de oplossing.
c = m : V
(let op: volume van de oplossing, niet de opgeloste stof)

Molariteit (weergegeven door de stof tussen vierkante haakjes te zetten) is de concentratie in mol per Liter:  [X] = n : V     eenheid: mol · L-1 of M (molair) 
(let op: V is volume van de oplossing, niet de van de opgeloste stof)

Slide 6 - Slide

concentratie/ molariteit
Voorbeeld:   We lossen 6,0 gram calciumchloride op in water.
                            Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.    Bereken het aantal mol opgeloste calciumchloride.
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties.

        a.    m = 6 gram calciumchloride: CaCl2
                M = 110,98 g · mol -1
                n = m : M = 6,0 : 110,98 = 0,054 mol

Slide 7 - Slide

concentratie/ molariteit
Voorbeeld: Er ontstaat een oplossing met een volume van 500 mL.
        a.     6,0 gram calciumchloride  = 0,054 mol   
        b.     Bereken de molariteit van de ionconcentraties.
        b.    oplossen:         CaCl2 (s)   ->    Ca2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
                molverhouding:          1                  1                     2
                aantal mol              0,054 mol    0,054 mol    0,11 mol
                [Ca 2+ ] = 0,054 : 0,500 L = 0,11 mol · L-1   = 0,11 M (molair) 
                [Cl -]    = 0,11 : 0,500 L = 0,22 mol · L-1  = 0,22 M (molair)            

Slide 8 - Slide

concentratie/ molariteit
blz. 122

Slide 9 - Slide

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL.
Hoeveel mol natriumionen heb je in de oplossing?
A
1,5 mol
B
3,0 mol
C
4,5 mol
D
6,0 mol

Slide 10 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:      NaCl (s) -> Na+ (aq)  +   Cl- (aq)
molverhouding:                1            :      1               :      1
dus:                                    3,0 mol        3,0 mol        3,0 mol  

Slide 11 - Slide

We lossen 3,0 mol natriumchloride op in water. Het volume wordt 500 mL.
Wat is de molariteit van natriumionen in de oplossing? (30 s)
A
0,75 mol/L
B
1,5 mol/L
C
3,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 12 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:      NaCl (s) -> Na+ (aq)  +   Cl- (aq)
molverhouding:                1            :      1               :      1
dus:                                    3,0 mol        3,0 mol        3,0 mol  

                                       [Na+ ] = n : V opl = 3,0 : 0500 L = 6,0 mol/L

Slide 13 - Slide

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in water tot een oplossing van 2 L .
Hoeveel mol aluminiumionen heb je in de oplossing? (45 s)
A
0,50 mol
B
1,0 mol
C
2,0 mol
D
3,0 mol

Slide 14 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                  3,0 mol  


Slide 15 - Slide

We lossen 1,0 mol aluminiumsulfaat op in water tot een opl. van 2 L . Dus 2,0 mol aluminiumionen in de oplossing. Wat is de molariteit van de aluminiumionen in de oplossing? (45 s)
A
0,5 mol/L
B
1,0 mol/L
C
2,0 mol/L
D
6.0 mol/L

Slide 16 - Quiz

concentratie/ molariteit
oplosvergelijking:  Al2(SO4)3 (s) -> 2 Al 3+ (aq)  +   3 SO4 2- (aq)
molverhouding:              1        :                    2           :                3
dus:                                     1,0 mol               2,0 mol                  3,0 mol

                        [Al3+ ] = n : V opl = 2,0 : 2,0  L = 1,0 mol/L


Slide 17 - Slide

Huiswerk:
Opgaven 4.4: 
36, 38 t/m 41 en 44 ( herhaling!)

Nu:
Stencil!

Slide 18 - Slide