2.1 Cellen leven samen 4V 2324

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.1 Cellen leven samen
1 / 42
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.1 Cellen leven samen

Slide 1 - Slide

Doel 2.1
☐ 1. Je herkent de biologische organisatieniveaus
☐ 2. Je herkent emergente eigenschappen
☐ 3. Je herkent de levenskenmerken
☐ 4. Je legt uit wat stamcellen zijn
☐ 5. Je legt het verband uit tussen de toename van het oppervlak en het volume bij een organisme




Slide 2 - Slide

Uitzoomen/ kleinste-grootste

Slide 3 - Slide

Organisatieniveaus
Bij biologie kun je dingen op verschillende organisatieniveaus bestuderen.
Van molecuul tot systeem Aarde.

Slide 4 - Slide

Molecuul
Een structuur die bestaat uit meerdere atomen en met alle eigenschappen van die bepaalde stof

Slide 5 - Slide

Organel
Een onderdeel van een cel met een bepaalde taak

Slide 6 - Slide

Cel
Functionele basiseenheid van elk organisme

Slide 7 - Slide

Weefsel
Een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie

Slide 8 - Slide

Orgaan
Verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak

Slide 9 - Slide

Orgaanstelsel
Diverse organen die samen een bepaalde taak hebben

Slide 10 - Slide

Organisme
Een levend wezen

Slide 11 - Slide

Populatie
Groep organismen van een bepaalde soort in een bepaald gebied

Slide 12 - Slide

Levensgemeenschap
Alle organismen (en hun onderlinge relaties) in een bepaald gebied

Slide 13 - Slide

Ecosysteem
Een begrensd gebied waarbij de levende en levenloze natuur relaties hebben

Slide 14 - Slide

Systeem Aarde
Een dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische processen op aarde en hun onderlinge interacties

Slide 15 - Slide

Emergente eigenschap
Pas zichtbaar op een hoger organisatie-niveau.
Ontstaat door interactie.

Slide 16 - Slide

Levenskenmerken
Onderbouw BvJ
Groeien
Voortplanten
Ademhalen
Uitscheiden
Voeden
Waarnemen
Bewegen

Bovenbouw Nectar
Groeien
Voortplanten
Stofwisseling
Waarnemen/ reageren
Opgebouwd uit cellen
Organisatie van erfelijk materiaal

Slide 17 - Slide

Groeien
Voortplanten
Stofwisseling
Waarnemen/ reageren
Opgebouwd uit cellen
Organisatie van erfelijk materiaal

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Van eencellig naar meercellig

Slide 22 - Slide

Oppervlakte/ inhoud

Slide 23 - Slide

Oppervlakte/ inhoud
Hoe groter een dier, hoe meer zijn inhoud groeit ten opzichte van zijn oppervlak.

Dit heeft ook effect op warmteverlies door de huid.

Slide 24 - Slide

Zoogdieren verliezen veel warmte via de huid. Ten opzichte van ijsberen zijn bruine beren daarom
A
Groter
B
Kleiner

Slide 25 - Quiz

Oppervlakte/ inhoud
Groot dier: niet één maar meercellig -> ontwikkeling organen.

De organen die in contact staan met de buitenwereld moeten een voldoende groot oppervlak hebben.

Slide 26 - Slide

Vroeger (560 miljoen jaar geleden) zat er 31% zuurstof in de lucht. Insecten waren toen
A
Groter
B
Kleiner

Slide 27 - Quiz

Eicel tot organisme
Stamcel -> gespecialiseerde cellen.


Slide 28 - Slide

Stamcel tot gedifferentieerde cel
Unipotente stamcellen

Pluripotente stamcellen

Omnipotente stamcellen
(vroege embryonale ontwikkeling)

Slide 29 - Slide

Celdifferentiatie
Elk type cel maakt andere eiwitten aan en kan daardoor een ander functie uitvoeren = celdifferentiatie.
Terwijl het DNA in elke cel hetzelfde is.

Slide 30 - Slide

Pigment (melanine)

Slide 31 - Slide

Spieren (actine/ myosine)

Slide 32 - Slide

Antistoffen van een witte bloedcel

Slide 33 - Slide

Enzymen in je maag

Slide 34 - Slide

Hormonen (adrenaline)

Slide 35 - Slide

Transportmiddel (hemoglobine)

Slide 36 - Slide

Eigenschappen
Eiwitten bepalen niet alleen de differentiatie van de cel maar ook de eigenschappen van een individu.

Dat komt ook door een verschil in eiwitten.

Slide 37 - Slide

                     Oogkleur (pigment)

Slide 38 - Slide

                                 Suikerziekte (insuline)

Slide 39 - Slide

Doel 2.1
☐ 1. Je herkent de biologische organisatieniveaus
☐ 2. Je herkent emergente eigenschappen
☐ 3. Je herkent de levenskenmerken
☐ 4. Je legt uit wat stamcellen zijn
☐ 5. Je legt het verband uit tussen de toename van het oppervlak en het volume bij een organisme



Slide 40 - Slide

Hoe leer je voor Biologie?
Wat doe je in de klas?
Wat doe je thuis?
Wat doe je voor de toets?

Slide 41 - Slide

Huiswerk
In de online methode of in je boek.
Kies een leerweg.
Maak de opdrachten bij je leerweg.

Maak een begrippenlijst.

Slide 42 - Slide