This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Nederland als industriële samenleving
Slide 3 - Slide
De verzorgingsstaat van Nederland
Slide 4 - Slide
Wat weet je al van de Industriële revolutie
Slide 5 - Mind map
Mechanisering is het vervangen van handmatig werk door machines. Noem 3 voordelen van mechanisering.
Slide 6 - Open question
Deze ontwikkeling noemen we
A
Demografische revolutie
B
Bevolkingsrevolutie
C
Industriële revolutie
D
Leefrevolutie
Slide 7 - Quiz
Rond 1700 bestond in Engeland ongeveer de helft van de landbouwgrond uit weilanden en bossen. Deze waren van het dorp dat in het gebied lag. Dit noemen we?
A
Deelgrond
B
Individuele grond
C
Gemeenschappelijke grond
D
Dorpsgrond
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Hoe heet dit apparaat en wat waren de voordelen hiervan?
Slide 11 - Open question
Wat is huisnijverheid
A
Mensen gaan thuis producten maken.
B
Mensen maken van hun eigen tuin landbouwgrond
C
Mensen zitten zonder werk thuis
D
Mensen gaan dieren thuis dieren fokken
Slide 12 - Quiz
Waarom gingen veel ondernemers fabrieken bouwen bij de rivieren?
A
De fabrieken moesten al het afval dumpen in het water
B
De nieuwe uitvinding “het waterrad” had snelstromend water nodig
C
De arbeiders konden zich hier in wassen na een werkdag
D
Hier was de grond goedkoper
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Hoe heet deze machine
A
Wielmachine
B
Energie machine
C
Stoommachine
D
Pompmachine
Slide 15 - Quiz
Arbeidsomstandigheden in de fabrieken
Slide 16 - Mind map
Wat zorgde voor urbanisatie?
A
Mensen wilden niet in de buurt van de fabrieken wonen
B
Mensen gingen eigen fabrieken bouwen
C
Mensen gingen in mooiere huizen wonen
D
Mensen wilden dicht bij de fabrieken wonen
Slide 17 - Quiz
De Nederlandse industrie liep achter op andere landen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
Waarom waren de meeste Nederlanders gewoon boer gebleven in plaats van arbeider in een fabriek?
A
De Nederlandse boeren deden goede zaken en verkochten hun producten aan het buitenland
B
Nederlandse boeren waren vaak gespecialiseerd in een bepaald product waardoor het van hoge kwaliteit was. Daarom werd het veel verkocht
C
Er was genoeg werk en ze hadden een goed inkomen
D
Nederlandse boeren waren op dat moment beter in handel drijven dan in industrieel werk.
Slide 19 - Quiz
Verklaar deze afbeelding die te maken heeft met de sociale kwestie. Schrijf wat je ziet!
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Video
00:36
Waren arbeiders blij met de nieuwe wet tegen kinderarbeid?
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quiz
01:21
Waarom was deze nieuwe wet geen succes?
Slide 23 - Open question
01:50
Waarom gaan deze kinderen toch naar de fabrieken en niet naar school
A
School is te ver weg
B
Er is nog geen leerplicht
C
De overheid vind dat kinderen niet mogen leren
D
Er zijn nog geen scholen
Slide 24 - Quiz
Wat konden arbeiders doen om voor hun rechten op te komen?
A
In je eentje bij de baas klagen.
B
Met een grote groep niet komen werken
C
Naar de politie gaan
D
Minder hard gaan werken
Slide 25 - Quiz
Wat was de functie van een vakbond?
A
Mensen van de vakbonden onderhandelden namens de arbeiders met de fabrikanten
B
Mensen van de vakbonden zorgden ervoor dat de arbeiders niet gingen staken
C
Mensen van de vakbonden kwamen op voor de fabrikanten
D
Mensen van de vakbonden leerden arbeiders hoe ze beter en sneller konden werken
Slide 26 - Quiz
Meer kans op betere sociale wetten
Het ging enorm goed met de Nederlandse industrie
Colijn ging bezuinigen
Slide 27 - Drag question
Na de oorlog moest er hard gewerkt worden, tegen lage loon. Waarom waren de meeste Nederlanders daartoe bereid? Gebruik in je antwoord 2 gebeurtenissen vóór 1945
Slide 28 - Open question
timer
2:00
Start de timer en neem even 2 minuten pauze.
Slide 29 - Slide
Stel: Jij leeft in de 19e eeuw en je hebt hulp nodig. Wie moest je het eerst om hulp vragen? Zet de manieren om hulp te krijgen in de goede volgorde.
1
2
3
Familie
armenfonds van de gemeente
Liefdadigheidsinstellingen
Slide 30 - Drag question
Wat is een nachtwakersstaat?
A
Een staat waarin de overheid zich niet bemoeit met de economie. De overheid zorgt alleen voor orde en veiligheid.
B
Een staat waarin de overheid zich niet bemoeit met de orde en veiligheid. De overheid zorgt alleen voor een goede economie
C
Een staat waarin de overheid de orde en veiligheid alleen mag handhaven in de nacht. Op die manier heeft niemand er last van.
D
Een staat waarin de overheid zich met helemaal niks mag bemoeien. De bevolking is vrij in alles.
Slide 31 - Quiz
Politieke groep die vindt dat ieder mens zoveel mogelijk vrijheid moet hebben. De overheid moet zich daarom ze weinig mogelijk met de samenleving en economie bemoeien
Deze groep vindt dat er een sociale wetgeving moet komen
Deze groep vindt dat er geen sociale wetgeving moet komen
Mensen of groepen mensen die hun ideeën over politiek, onderwijs, enzovoort baseren op hun godsdienst.
Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil verkleinen door sociale wetten. Komen op voor de arbeiders.
Liberalen
Jong-liberalen
Conservatief-liberalen
Confessionelen
Sociaaldemocraten
Slide 32 - Drag question
Wat weet je over de Beurskrach?
Slide 33 - Mind map
Wat is een voorbeeld van een werkverschaffingsproject?
A
Aanleggen van kanalen
B
Aanleggen van dijken
C
Aanleggen van spoorwegen
D
Aanleggen van nieuwe wegen
Slide 34 - Quiz
De Nederlandse regering van minister-president Colijn besluit dat er minder uitgaven moeten zijn, omdat er minder inkomsten zijn.
Het maakt de problemen alleen maar groter...
Slide 35 - Slide
Hoe noemen we deze politiek van Colijn?
A
Bezuinigingspolitiek
B
Aanpassingspolitiek
C
Uitgaven politiek
D
Loonpolitiek
Slide 36 - Quiz
De Wederopbouw lukt!
Nederland wordt opgebouwd met behulp van het Marshallplan (Amerika)
De snel groeiende industrialisatie in Nederland.
Het harmoniemodel en de geleide loonpolitiek.
Slide 37 - Slide
Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 38 - Quiz
Noem de 4 belangrijkste sociale wetten van Willem Drees.
Slide 39 - Open question
De welvaart stijgt
Nederland wordt een........................................(=mensen kopen spullen die ze eigenlijk niet nodig hebben)
Slide 40 - Slide
Welk woord moet er op de puntjes komen?
A
Gulle maatschappij
B
Uitgavenmaatschappij
C
Consumptiemaatschappij
D
Luxemaatschappij
Slide 41 - Quiz
Noem een aantal problemen van de verzorgingsstaat
Slide 42 - Open question
Wat is een flexwerker
A
Iemand die aan het flexen is met zijn dure spullen
B
Een werknemer die tijdelijk werkzaamheden verricht zonder vast contract.