KB2_ herhaling _Persoonlijk vnw +feesttenten

Guten Morgen!
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Morgen!

Slide 1 - Slide

Ik? jij? hij? zij? het? wij? 



Wat zijn ook alweer Modalverben

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

FEESTTENTEN-REGEL

Slide 4 - Slide

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 5 - Slide

Wat doe je met het word feesttenten?
A
fe weg en 1-2-3-1-2-3
B
fe weg en 1-2-1-2-1-2
C
fe weg en 2-1-2-1-2-1

Slide 6 - Quiz

Richtig oder falsch:
De -fe- in feesttenten gebruiken we niet om een werkwoord te vervoegen.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

De letters van feesttenten gebruik je
A
in de stam
B
voor de stam
C
achter de stam
D
als je daar zin in hebt, anders niet

Slide 8 - Quiz

Welke letter uit feesttenten komt er bij 'ich' achter de stam?
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 9 - Quiz

Welke letter(s) uit feesttenten komt/komen er bij du achter de stam
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 10 - Quiz

Welke letter(s) uit feesttenten komt/komen er bij 'wir' achter de stam?
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 11 - Quiz

FEESTTENTEN
A
du = + t
B
du = + en
C
du = + st
D
du = + et

Slide 12 - Quiz

Wat is de stam van "wohnen"?
A
wohnen
B
wohn
C
wohne
D
woh

Slide 13 - Quiz

(wohnen) wir __________
A
wohnt
B
wohnst
C
wohnen
D
wonen

Slide 14 - Quiz

wohnen (er)
A
wohne
B
wohnst
C
wohnest
D
wohnt

Slide 15 - Quiz

ich .. (wohnen)
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 16 - Quiz

Er wohn... in der Stadt.
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 17 - Quiz

Er wohn.. hier.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 18 - Quiz

Ich wohne in Dordrecht und wo (wohnen) du?
A
wohnt
B
wohnst
C
wohnest
D
wonst

Slide 19 - Quiz

wohnen
ihr....
A
wohnst
B
wohnt
C
wohnest
D
wohnet

Slide 20 - Quiz

wohnen (ich)
uitleg/antwoord
wohnen -> 
stam = wohn ->
ich = -e ->
wohne
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 21 - Quiz

(wohnen) es ...
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 22 - Quiz

ich (reisen)
A
reist
B
reise
C
reisen
D
gereist

Slide 23 - Quiz

er reis....
A
reisen
B
reisst
C
reise
D
reist

Slide 24 - Quiz

wir (reisen)
A
reise
B
reist
C
reisst
D
reisen

Slide 25 - Quiz

wir (reisen)
A
reisen
B
reist
C
reise
D
reisten

Slide 26 - Quiz