Dag 5 + 6

                                           Thema 4
eten
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

                                           Thema 4
eten

Slide 1 - Slide

kiezen
  • kijken en nadenken: wie of wat het beste? 
  • deze of die
  • dit of dat
  • werkwoord: ik kies - wij kiezen
  • zin: Wij kiezen de gele kleur.
  • zin: Jij kiest voor jouw vriend. 
29

Slide 2 - Slide

kopen
  • iets krijgen door er geld voor te geven 
  • geld betalen
  • werkwoord: ik koop - wij kopen
  • zin: Ik koop nieuwe schoenen. 
  • zin: Ze koopt elke dag een ijsje. 
30

Slide 3 - Slide

lang
  • 1) lengte (mm , cm , m )
  • lang < --- > kort
  • 2) tijd (uur, minuten, seconden)
  • snel < --- > langzaam
  • zin: De man is lang, hij is wel 2 meter!
  • zin: Ik wacht al heel lang op een afspraak. 
31

Slide 4 - Slide

lekker
  • 1) smaakt goed
  • 2) is mooi 
  • 3) is goed
  • zin: Ik vind pasta lekker.
  • zin: Het is lekker weer.
  • zin: Welterusten! Lekker slapen.
32

Slide 5 - Slide

de lepel
  • eet je soep mee 
  • ligt naast je bord
  • hoort bij vork en mes
  • vork, lepel, mes = bestek
  • de lepel - de lepels
  • zin: Soep eet je met een lepel.
33

Slide 6 - Slide

de maaltijd
  • eet je drie keer per dag 
  • ontbijt - ochtend
  • lunch - middag
  • warm eten - avond
  • de maaltijd - de maaltijden
  • zin: Ik eet de maaltijd in de keuken.
34

Slide 7 - Slide

de melk
  • komt uit een koe of geit
  • drinken
  • altijd wit
  • zin: Ik drink elke avond melk.
  • zin: Melk met chocolade is chocolademelk.
36

Slide 8 - Slide

het menu
  • een lijst met eten in een restaurant
  • je mag kiezen wat je eet
  • het menu - de menu's
  • zin: Er staat pizza op het menu.
37

Slide 9 - Slide

het mes
  • scherp
  • om mee te snijden
  • om mee te smeren
  • het mes - de messen 
  • zin: Ik smeer boter met een mes.
  • zin: Het mes is heel scherp.
38

Slide 10 - Slide

met
  • iemand erbij
  • iets erbij 
  • voorzetsel (in, uit, onder, naast, onder, boven etc)
  • zin: Ik loop samen met mijn zus naar school.
  • zin: Ik eet pasta met saus.
39

Slide 11 - Slide

Welke maaltijden eet jij op één dag?
34

Slide 12 - Open question

Waar zie je:
melk?
36
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Vul de woorden in.

In een restaurant kan ik eten ............ van het .............
29+37
A
lekker - pizza
B
menu - kiezen
C
pizza - lekker
D
kiezen - menu

Slide 14 - Quiz

Ik eet de soep met een ............., het vlees snijd ik met een .......... en pasta eet ik met een ..................

Welke woorden vul je in?
33+38+56

Slide 15 - Open question

De maaltijd eten met .........., ............... en ............. is netjes.

(er zijn meer goede antwoorden)
33+38+56
33+38+56
A
lepel - vork - mes
B
vork - lepel - mes
C
vork - mes - lepel
D
mes - lepel - vork

Slide 16 - Quiz

Waarmee kun je snijden en smeren?
Kies de goede foto.
38
A
B
C
D

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met het werkwoord

kiezen
29

Slide 18 - Open question

30
Wat koop je in de supermarkt?

Slide 19 - Mind map

Het woord 'lang' heeft te maken met:
31
A
1. gewicht 2 . kilo
B
1. tijd 2. lengte
C
1. uur 2. kg
D
1. inhoud 2. m - cm

Slide 20 - Quiz

Soep eet je met de .............
33
A
vork
B
mes
C
lepel
D
bestek

Slide 21 - Quiz

Welk woord past het beste past bij het filmpje?
kies uit: kort - lang - lekker - vies

(Kies 1 woord)
32

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

zie bookmark

Slide 24 - Slide