H2 cellen les 4 (BINAS)

BINAS!
en je schrift
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BINAS!
en je schrift

Slide 1 - Slide

In welke BINAS tabel staan de verschillende aminozuren?

Slide 2 - Open question

In welke BINAS tabel staat een plaatje van DNA / RNA?

Slide 3 - Open question

In welke BINAS tabel vind je de tabel met de RNA code?

Slide 4 - Open question

In welke BINAS tabel vind je de celcyclus?

Slide 5 - Open question

BINAS
de volgende opgaven kan je met de BINAS oplossen

Slide 6 - Slide

Het startcodon op het RNA (waar het ribosoom begint te lezen) is:
A
AUG
B
TAC
C
AUC
D
AAA

Slide 7 - Quiz

Een stukje RNA (ergens in het midden) is als volgt:
ACU GUC GGU
A
Thr Val Arg
B
Thr Ser Gly
C
Phe Ser Gly
D
Thr Val Gly

Slide 8 - Quiz

Wat betekent de S in S-fase?
A
Standaard
B
Synthese
C
Supernormaal
D
Stagnerende

Slide 9 - Quiz

Wanneer op de ene streng van DNA:
A T T G G C G A T staat, wat staat er dan op de andere streng?
A
ATTGGCGAT
B
TAACCGCTA
C
UAACCGCUA
D
TUUCCGCTU

Slide 10 - Quiz

Herhaling 2.1 en 2.2

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Overhoor jezelf: weet je de functies nog?
Een ribosoom is een eiwitfabriek; het ruw E.R. is het transportsysteem van die eiwitten
Het Golgi-apparaat vouwt eiwitten goed op (maakt het 'af') en transporteert ze in blaasjes
Het centriool speelt een rol bij de celdeling; hieraan bevestigen zich de trekdraden die de chromosomen uit elkaar trekken
Het lysosoom is een blaasje met verteringsenzymen om kapotte ceponderdelen op te ruimen
De celkern bevat het DNA, hierin vindt ook transcriptie (maken van RNA) plaats
Het cytoplasma bevat opgeloste stoffen, is de inhoud van de cel waarin alle organellen 'hangen'. Bevat ook het celskelet
Het celmembraan is het omhulsel van de cel, de poortwachter die zorgt dat sommige stoffen wel en andere niet binnen komen
De mitochondriën zijn de energiecentrales. Ze verbranden energierijke stoffen en maken ATP van ADP en P
Het glad ER (zonder ribosomen) is een transportsysteem, vooral voor eiwitten

Slide 15 - Slide

Wat hoort bij welke functie? 
Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Maakt RNA
Maakt eiwitten
Celkern
Ribosomen
Glad ER
Mitochondriën
Ruw ER
Golgi-systeem

Slide 16 - Drag question

Herhaling: Een cel onder een microscoop lijkt 0,3 mm dik. De microscoop heeft een vergroting van 100 keer. Hoe dik is de cel?
A
0,3/100=0,003 mm, dat is 3 micrometer
B
0,3/100=0,003 mm, dat is 3 nanometer
C
100/3=33,33 mm
D
3/1000=0,0003 mm, dat is 0,3 micrometer

Slide 17 - Quiz

Welke eigenschap hoort bij welk organisatieniveau?
Populatie
Organisme
Orgaan
Cel
Is inprenting bij vogels permanent?
Op welke mannen vallen de vrouwen
Hoe wordt urine gemaakt?
Welk effect heeft een hormoon op de verbranding?

Slide 18 - Drag question

Noem twee verschillen tussen DNA en RNA

Slide 19 - Open question

0

Slide 20 - Video

Hoeveel basen van het RNA vormen samen de code voor één aminozuur in een eiwit?
A
1
B
3
C
9
D
1000

Slide 21 - Quiz

En: 
In deze tabel kan je zien welk groepje van 3 letters op het RNA overeenkomt met welk aminozuur (in het eiwit).
Dus als er staat: AUG in het RNA, dan wordt het aminouur Met ingebouwd

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Heeft een huidcel hetzelfde DNA als een spiercel?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

Specialisatie van cellen houdt in, dat cellen...
A
hun DNA veranderen
B
een speciale functie krijgen
C
gaan delen

Slide 25 - Quiz

Waar komen de nieuwe nucleotiden vandaan om nieuw DNA van te maken?
A
die zitten standaard in het celplasma (heeft de cel gemaakt)
B
die zitten standaard in het kernplasma (heeft de cel gemaakt)
C
die worden snel bijgemaakt vlak voor de deling
D
die neemt de cel op uit het bloed

Slide 26 - Quiz