LJ1 4.12 kijk naar taal / LJ2 4.15 kijk naar taal

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 4.12  - LJ2 4.15
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 4.12  - LJ2 4.15
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Laat deze nog even dicht op je tafel liggen.

LJ2: Pak je leesboek en ga in stilte lezen

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- ken je de betekenis van tien uitdrukkingen (figuurlijk taalgebruik)
- Kun je de betekenis van woorden vinden door te kijken naar bekende stukjes
- Kun je de juiste betekenis kiezen in het woordenboek


Leergebiedoverstijgende doelen:
Ervaringen delen
- Geef een ander de ruimte om zijn eigen mening te vertellen
- Toon belangstelling voor een ander door vragen te stellen

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Slide

Onze buurman heeft de belastingdienst opgelicht. Hij is betrapt en moet nu brommen.
Wat betekent brommen in deze zin?
A
zacht zoemend geluid maken.
B
in de gevangenis zitten
C
mopperen op iemand
D
op een bromfiets rijden

Slide 5 - Quiz


Wat is in jouw woorden: een territorium

Honden plassen vaak om hun territorium aan te geven: hiermee laten ze zien dat dit hun gebied is.

Slide 6 - Open question

Joop kijkt door een roze bril.

Slide 7 - Open question

Bodhi loopt met zijn hoofd in de wolken.

Slide 8 - Open question

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 29 t/m 31 op blz 188 t/m 190.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Slide

Stappenplan moeilijke woorden
        
        1
Lees een stukje terug of verder en
kijk of het woord wordt uitgelegd

Slide 10 - Slide

Betekenis uit de zin halen
Haal de betekenissen van een woord uit de zin.

Slide 11 - Slide


Wat is in jouw woorden: observeren

In de vogelhut is hij een bijzondere vogel aan het observeren. Om de vogel te herkennen moet hij goed kijken naar de kenmerken en luisteren naar het gezang. 

Slide 12 - Open question

Stappenplan moeilijke woorden
        
        2
Kijk naar bekende stukjes in het woord
Is het woord een samenstelling?
Wat betekenen die onderdelen/woorden?

Slide 13 - Slide

Samenstelling
  • Herken je stukjes van het woord?
  • Kun je de betekenis uit de 2 woorden afleiden?
  • Heeft het woord een voor- en achtervoegsel?

  • Bijvoorbeeld
      inburgering      =>  in + burger (bewoner van een stad)
      onaangeraakt  => on + aanraken 

Slide 14 - Slide

Huiswerk/zelfsandig maken
Je gebruikt een woordenboek vooral om de betekenis van woorden op te zoeken. Veel woorden hebben meer dan één betekenis. 

Kijk eens naar deze zinnen:
Woorden met meerdere betekenissen
1. We zochten een behang met een leuk motief
2. De dader kon geen motief geven van zijn daad.
3. Wat was jouw motief om voor het Corbulo College te kiezen?

Slide 15 - Slide

Huiswerk/zelfsandig maken
Woorden met meerdere betekenissen
Lees alle betekenissen goed door en kies de betekenis die het best in de tekst past.

Slide 16 - Slide

Huiswerk/zelfsandig maken
Wil je een uitdrukking opzoeken in een woordenboek? Kijk dan bij het belangrijkste woord in die uitdrukking.

Hij stierf van de kou!


Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Letterlijk
figuurlijk
Hij is echt overleden door de kou.
Hij heeft het heel erg koud
In het woordenboek zoek je bij het woord 'koud' naar de betekenis

Slide 17 - Slide

Huiswerk/zelfsandig maken
Wil je een uitdrukking opzoeken in een woordenboek?
Kijk dan bij het belangrijkste woord in die uitdrukking.

Ik moet bij hem thuis altijd op eieren lopen! 


Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Letterlijk
figuurlijk
Op de grond liggen allemaal eieren waar ik overheen moet lopen.
Ik moet bij hem thuis altijd goed opletten wat ik zeg of doe.
In het woordenboek zoek je bij het woord 'eieren' naar de betekenis

Slide 18 - Slide

Huiswerk/zelfsandig maken
Uitdrukkingen en betekenissen
Uitdrukking
betekenis
Het hazenpad kiezen.
Snel op de vlucht slaan
Nu is hij zeker in de aap gelogeerd!
Nu zit hij zeker in een vervelende situatie!
Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
Als één persoon iets nieuws geprobeerd heeft, durven de anderen het ook.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel
Als er geen toezicht is, durft iedereen opeens heel veel.

Slide 19 - Slide

Huiswerk/zelfsandig maken
Uitdrukkingen en betekenissen
Uitdrukking
betekenis
Een gegeven paard niet in de bek kijken.
Niet ondankbaar zijn over een cadeau.
Daar komt de aap uit de mouw.
Nu blijkt wat werkelijk de bedoeling was.
De hond in de pot vinden.
Te laat zijn voor het eten (alles is op)
Blaffende honden bijten niet.
Zij die het hardst roepen, zijn het minst gevaarlijk

Slide 20 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Intensief --> Had je alle vragen van de mini-check fout?
Wij maken samen opdracht 29

Slide 21 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 29 t/m 31 op blz 188 t/m 190



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen of aan je boekverslag werken. 
timer
1:00

Slide 22 - Slide

1. Lesopening

LJ2: Pak je boek van Nederlands en open deze op blz 183

Slide 23 - Slide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- kun je als en dan op de goede manier gebruiken.
- weet je wat vaktaal is


Leergebiedoverstijgende doelen:
Ervaringen delen
- Geef een ander de ruimte om zijn eigen mening te vertellen
- Toon belangstelling voor een ander door vragen te stellen

Slide 24 - Slide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check.

Slide 25 - Slide

groter
A
dan
B
als

Slide 26 - Quiz


A
Als
B
Dan

Slide 27 - Quiz


A
Als
B
Dan

Slide 28 - Quiz


A
Als
B
Dan

Slide 29 - Quiz

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 5 en 8 op blz 183 t/m 185.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Dan - als





Anders dan, hetzelfde als.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 5 en 8 op blz 183 t/m 185



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen of aan je boekverslag werken. 
timer
1:00

Slide 36 - Slide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- ken je de betekenis van tien uitdrukkingen (figuurlijk taalgebruik)?
- Kun je de betekenis van woorden vinden door te kijken naar bekende stukjes?
- Kun je de juiste betekenis kiezen in het woordenboek?

                       

Slide 37 - Slide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- kun je als en dan op de goede manier gebruiken?
- weet je wat vaktaal is?

                    

Slide 38 - Slide

Huiswerk
Huiswerk LJ1:                                           Huiswerk LJ2:             
Maandag 21 februari                             Maandag 21 februari
4.12 opdracht 29 t/m 31.                       4.15 opdracht 5 en 8

Slide 39 - Slide