9. Benoem een stuk uit het verhaal dat kort werd benoemd in plaats van
beleefd, zodat het langer duurde om het te beleven dan het te lezen
(tijdsverdichting).
10. Benoem in ieder geval drie dingen die steeds terugkomen in het verhaal, die
steeds herhaald worden. Een voorbeeld hiervan is de zin ‘ perenbomen
bloeien wit’, waarmee er steeds terug gegaan wordt naar het belangrijkste
moment in het boek dat alles in gang zette (motorisch moment). Het
kunnen ook voorwerpen, situaties of gevoelens zijn, maar ook situaties die in
veel meer films of boeken voorkomen (abstracte motieven, leidmotieven of
klassieke motieven).