§1.2 Klimaten

§1.2 Klimaten
1 / 23
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

§1.2 Klimaten

Slide 1 - Slide

Planning
- Herhaling §1.1
- Leerdoelen
- Welke klimaten ken je al?
- Uitleg
- Huiswerk

Slide 2 - Slide

Juist of onjuist? Sleep de uitspraak naar de juiste cirkel! 
Juist
Onjuist
Lucht waait van een hogedruk gebied naar een laag drukgebied

Slide 3 - Drag question

Slepen maar!
Hogedruk gebied
Lage drukgebied
Droog weer
Bewolkt
Lucht stijgt op
Lucht daalt
Onder de 1000 Hpa
Bovenr de 1000 Hpa

Slide 4 - Drag question

Herhaling
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Lagedrukgebied
Lagedrukgebied
Lagedrukgebied
Hogedrukgebied

Slide 5 - Drag question

Sleep de woorden naar de juiste afbeelding:
frontale regen
loefzijde
vaak in Nederland
stijgingsregen
lijzijde
bergen spelen een rol
stuwingsregen
vaak op de evenaar

Slide 6 - Drag question

Leerdoelen
Je weet welke klimaten er zijn en wat de klimaatfactoren zijn.
Je begrijpt op welke manier de klimaatfactoren het klimaat kunnen beïnvloeden.
Je kunt de ligging van de verschillende klimaten verklaren aan de hand van de klimaatfactoren.

Slide 7 - Slide

Klimaat
"Het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar."

Slide 8 - Slide

Klimaten op lage breedte
  • De breedteligging is de afstand van een plaats tot aan de evenaar.

  • Klimaten op lage breedte wil zeggen: dichtbij de evenaar. Hier heb je geen seizoenen.
  • Dit zijn klimaten, zoals: tropisch regenwoud (0º), savanne, steppe en woestijn (23,5º N.B. en Z.B.).
Lage breedte

Slide 9 - Slide

Tropisch klimaat
"Een klimaat met een maandtemperatuur boven de 18 ºC en met het hele jaar door veel regen (2000-4000 mm per jaar)."

Slide 10 - Slide

Savanneklimaat

Slide 11 - Slide

Steppeklimaat
"Klimaat met weinig neerslag (200-500 mm per jaar) en een begroeiing van gras."

Slide 12 - Slide

Woestijnklimaat
"Klimaat met meestal hoge temperaturen en vrijwel geen neerslag (< 200 mm per jaar)."

Slide 13 - Slide

Klimaten op gematigde breedte
  • Op gematigde breedte heb je seizoenen.

  • Hier liggen klimaten, zoals: landklimaat, zeeklimaat en Middellandse Zeeklimaat.
Gematigde breedte

Slide 14 - Slide

Middellandse Zeeklimaat
"Gematigd klimaat met een droge zomer en een zachte winter met neerslag."
Bijv. Zuid-Europa

Slide 15 - Slide

Gematigd zeeklimaat
"Klimaat waarin het verschil tussen zomer- en wintertemperatuur klein is (door de aanwezigheid van zee) en de neerslag het hele jaar door valt."
Bijv. NL / West-Europa

Slide 16 - Slide

Landklimaat
"Klimaat met een groot verschil tussen zomer- en wintertemperatuur."
Bijv. Rusland

Slide 17 - Slide

Klimaten op hoge breedte
  • Hoe dichter je bij de pool komt, hoe kouder het wordt. In deze klimaten zie je nauwelijks plantengroei meer.

  • Hier liggen klimaten, zoals: toendraklimaat, poolklimaat, hooggebergteklimaat.
Hoge breedte

Slide 18 - Slide

Toendraklimaat
"Klimaat waarbij zelfs in de zomer de temperatuur niet boven de 10 ºC komt."

Slide 19 - Slide

Poolklimaat
"Klimaat waarbij de temperatuur altijd onder de 0 ºC blijft."

Slide 20 - Slide

Hooggebergteklimaat
"De sneeuw- en ijsklimaat hoog in de bergen."

Slide 21 - Slide

Sleep de klimaten naar de juiste locatie. Welk klimaat komt er voor op lage breedte, gematigde breedte en hoge breedte? 

Slide 22 - Drag question

Klimaatfactoren
  • Het verschil in klimaat wordt veroorzaakt door klimaatfactoren:
  1. Breedteligging: hoe verder van de evenaar, hoe kouder.
  2. Hoogteligging: hoe hoger, hoe kouder.
  3. De invloed van zee: in de zomer zorgt het water voor afkoeling en in de winter voor opwarming.
  4. De windrichting: waait de wind in Nederland uit het noorden, dan wordt het koud, en uit het zuiden warm.
  5. De gesteldheid van het aardoppervlak: water warmt langzaam op en koelt langzaam af, terwijl land snel opwarmt en snel afkoelt.

Slide 23 - Slide