Lesweek 5

Wilkommen zur Deutschstunde
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wilkommen zur Deutschstunde

Slide 1 - Slide

Die Planung und die Lernziele 
1. Komma
2. Infinitivsätze
3. ss oder ß
4. Schreibaufgabe
  • Je weet wanneer je de komma's moet plaatsen.
  • Je weet wanneer je -ss of -ß moet gebruiken.
  • Je weet wat een Infinitiv-zin is en hoe deze moet worden gemaakt.

Slide 2 - Slide

Komma's

Slide 3 - Slide

Komma (1)
Een komma helpt bij het begrijpen van een tekst en kan zelf de betekenis van de zin veranderen. De komma in het Duits gebruik je onder andere bij:
1. opsommingen;
2. bijstellingen;
3. tussen twee persoonsvormen;
4. betrekkelijk voornaamwoord;
5. Tussen een hoofdzin en een bijzin, vóór het voegwoord.

Er sagt, dass wir um halb neun abfahren.
Sie bleibt zu Hause, weil sie krank ist.


Slide 4 - Slide

Warum ist die Kommasetzung wichtig?
Vertaal: Volgens de vrouw kan de man niet autorijden.

Satz: Der Mann sagt die Frau kann nicht Auto fahren.

> Der Mann, sagt die Frau, kann nicht Auto fahren.
> Der Mann sagt, die Frau kann nicht Auto fahren.

Slide 5 - Slide

Komma (2)
Infinitiv mit "zu" 
* Infinitiv = infinitief (hele werkwoord)  
* zu = te 

--> Wanneer gebruik je een "Infinitiv+zu"-constructie? 
* Om te ... 
* Ter vervanging voor een ", dat"-constructie. En vice versa! 


Slide 6 - Slide

Infinitiv mit "zu" 
Voorbeeld 1: 

Het is voor mij belangrijk dat ik in vrijheid leef.
--> Het is voor mij belangrijk om in vrijheid te leven. 

> Für mich ist es wichtig, dass ich in Freiheit lebe. 
> Für mich ist es wichtig, jeden Tag in Freiheit zu leben. 




Slide 7 - Slide

Infinitiv mit "zu" 
Voorbeeld 2
Ik heb er zin in om in de winter op vakantie te gaan. 
--> Ik heb er zin in dat ik in de winter op vakantie ga.

> Ich freue mich darauf, im Winter in Urlaub zu gehen/fahren.
> Ich freue mich darauf, dass ich im Winter in Urlaub gehe/fahre.



Slide 8 - Slide

Aufgabe! 
Infinitiv mit "zu" 
Op de volgende 4 slides zie je zinnen met óf een "Infinitiv+zu"-constructie óf met een ",dass"-constructie staan. Schrijf ze op de andere manier. 

Dus: staat er "Infinitiv+zu", maak er dan een ",dass"-zin van. 
En staat er een zin met ",dass", dan maak je er "Infinitiv+zu" van. 

Slide 9 - Slide

Manche Leute haben Angst, dass sie ihren Job verlieren.
timer
0:30

Slide 10 - Open question

Ich finde es wichtig, einen guten Schulabschluss zu haben.
timer
0:30

Slide 11 - Open question

Peter hat den Traum, mit 18 nach Amerika umzuziehen.
timer
0:30

Slide 12 - Open question

Meine Eltern haben es mir erlaubt, dass ich freitags ausgehe.
timer
1:00

Slide 13 - Open question

Komma (3)
Uitbreidende bijvoeglijke bijzin

Een uitbreidende bijzin geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord, en kan weggelaten worden.

> In het Duits zet je de uitbreidende bijzin tussen twee komma's.

Slide 14 - Slide

Uitbreidend: 
Voorbeeld:
Sinaasappels die veel vitamine C bevatten, kunnen een verkoudheid voorkomen.

> Orangen, die viel Vitamin C enthalten, können eine Erkältung verhüten.

Slide 15 - Slide

Uitleg
In de eerste zin is er geen korte rust voor de bijzin die nog niet helemaal oranje zijn. Ook krijgt de bijzin bijzondere nadruk. 
Zoals je ziet kun je deze bijzin niet weglaten: het gaat puur om sinaasappels die nog niet helemaal oranje zijn.

Slide 16 - Slide

Komma (4)
Ook zet je komma's bij de volgende zinnen:
- indirecte vraagzinnen
- voor of na een aanspreking

Slide 17 - Slide

Wanneer een ss of ß?
- Na korte klinkers gebruikt men altijd de dubbele 'ss', ook aan het einde van een woord: Fass (vat), Nuss (noot), essen (eten), müssen (moeten). 
- Na lange klinkers gebruikt men altijd een 'ß':  Fuß (voet), Gruß (groet), Straße (straat), stoßen (stoten).
- Na tweeklanken wordt 'ß' gebruikt omdat deze op lange klinkers lijken:  Weiß (weet en wit), heißen (heten), draußen (buiten). 
- In woorden die helemaal in hoofdletters staan wordt 'ß' vervangen door een dubbele 'ss'.
'ß' bestaat niet als hoofdletter. Je vindt het nooit aan het begin van een woord.

Slide 18 - Slide

Rasse of Raße
(v, het ras)
A
Rasse
B
Raße

Slide 19 - Quiz

essen of eßen
(ww, eten)
A
eßen
B
essen

Slide 20 - Quiz

heissen of heißen
(ww, heten)
A
heißen
B
heissen

Slide 21 - Quiz

Fuss of Fuß
(m, de voet)
A
Fuss
B
Fuß

Slide 22 - Quiz

Dachgeschoss of Dachgeschoß
(o, de zolder)
A
Dachgeschoss
B
Dachgeschoß

Slide 23 - Quiz

An die Arbeit!
Was? Let op de komma-plaatsing bij de schrijfopdrachten.
Aufgabe 'Traumjob gefunden?' *(Google Classroom)
Aufgabe 'Held' (Google Classroom)
Aufgabe 2 Kapitel 3 (Buch)
Wie? Individuell
Wie lange?  bis zum Ende der Stunde
Hilfe? Wörterbuch Deutsch - Niederländisch

Slide 24 - Slide

An die Arbeit!
Schreibaufgabe nach Wahl (Traumjob gefunden *(heute))

Für Dienstag:
dein Held oder  
Beschwerdebrief (Classroom).

Je levert jouw werk digitaal in.

Slide 25 - Slide