3.1 deel 1 en 2

Overal Nask hfst 3 stoffen
zuivere stof en mengsel 3.1
1 / 40
next
Slide 1: Slide
ScienceMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Overal Nask hfst 3 stoffen
zuivere stof en mengsel 3.1

Slide 1 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Alles om je heen is materie.
Materie bestaat uit stoffen en massa

Materie kun je verdelen in 2 groepen:
Zuivere stoffen en mengsels

Slide 2 - Slide

Hoe herken je stoffen?

Slide 3 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Zuivere stoffen kun je niet scheiden.
ze bestaan uit één stof.

zout, suiker, ijzer, zuurstof en gedestilleerd water zijn zuivere stoffen.

Slide 4 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
mengsels bestaan uit verschillende stoffen door elkaar heen.


Kraanwater, glas, pindakaas, cola en lucht zijn mengsels.

Slide 5 - Slide

Zuivere stof en mengsel

Slide 6 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Stofeigenschappen.


voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
Geur, kleur, smaak, brandbaarheid, helder/troebel 
Hard/zacht
, fase (20°C) Vast/vloeibaar/gas, smeltpunt, kookpunt en soortelijke massa (dichtheid).
Stofeigenschappen zijn eigenschappen waaraan je een bepaalde stof kunt herkennen.

Slide 7 - Slide

Voorbeelden van zuivere stoffen zijn
A
Cola en glas
B
suiker en zout
C
lucht en zuurstof
D
Pindakaas en mayonaise

Slide 8 - Quiz

voorbeelden van mengsels zijn
A
suiker en zout
B
pindakaas en mayonaise
C
ijzer en glas
D
zuurstof en stikstof

Slide 9 - Quiz

Wat is geen stofeigenschap
A
Kleur
B
Volume
C
Dichtheid
D
Brandbaarheid

Slide 10 - Quiz

Enkele stofeigenschappen zijn:
A
geur, vorm, massa
B
kleur, geur, smaak
C
toestand, geur,gewicht
D
vorm, kleur, geur

Slide 11 - Quiz

stofeigenschappen van suiker zijn
A
wit en zoet
B
kleur en gewicht
C
geur, kleur en smaak
D
kleur en smaak

Slide 12 - Quiz

Je onderzoekt een bepaalde stof. Welke stof is dit?

De stofeigenschappen zijn;
Brandbaar, vaste fase, niet buigzaam.
A
Metaal
B
Glas
C
Benzine
D
Hout

Slide 13 - Quiz

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Vorm en massa zijn geen stofeigenschappen.


Er bestaan verschillende soorten lepels die allemaal een andere vorm en of massa hebben.

Slide 14 - Slide

Waarom zijn de toestanden (vast, vloeistof, gas) geen stofeigenschap?

Slide 15 - Mind map

Huiswerk
Lees blz. 74 en 75 tot dichtheid
Maak: 1 t/m 3, 5, 9, 10, 12, 13

Slide 16 - Slide

Huiswerk bespreken
Lees blz. 74 en 75 tot dichtheid
Maak: 1 t/m 3, 5, 9, 10, 12, 13

Slide 17 - Slide

3.1 deel 2 Dichtheid

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid


Elke stof heeft een eigen dichtheid
Rechts zie je drie blokjes van één kubieke cm.
Elk blokje heeft echter een andere massa.
blokje 1 weegt 1,2 gram (perspex)
blokje 2 weegt 2,7 gram ( aluminium)
blokje 3 weegt 8,5 gram (messing)

Dichtheid is een stofeigenschap.
Met de dichtheid kun je dus een stof herkennen.

Slide 20 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid is de massa (in gram) van 1cm³ van een stof



Aanduiding de Griekse letter ρ (rho).


Dichtheid (soortelijke massa) geeft aan hoe zwaar een stof is.
Formule ρ = m/V

ρ = dichtheid g/cmᶾ.
M = massa in grammen
V = volume in cm3

Slide 21 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
verschillende stoffen
met hun dichtheid


Slide 22 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Bepalen van het volume.


Berekening: 3cm x 4 cm x 10 cm = 120 cm3

Rekenmethode: lengte x breedte x hoogte.

Slide 23 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid

Berekening:  ρ = ?
                     Formule ρ = m/V
                     V= 10 x 10 x 10 = 1000 cm3
                     m= 1 x 1000 = 1000 gram
                     ρ = 1000g/1000cm3= 1
                     ρ= 1 g/cm³      De vloeistof is water

Voorbeeld:
bereken de dichtheid een vloeistof in een kubusvormige
bak met een afmeting van 10 x 10 x 10 cm,
En met een massa van 1 kg.
Zoek in de tabel op welke vloeistof dit is.

Slide 24 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid

Berekening:  ρ = ?
                      Formule ρ = m/V
                     V= 5 x 2 x 3  = 30 cm3
                     m= 236 gram
                     ρ = 236g/30cm37,87 g/cm³      
                     het blokje is gemaakt van ijzer


Voorbeeld:
een blokje heeft de afmeting van :
      L= 5cm, B= 2cm, H= 3cm.
      de massa van het blokje is 236 gram.
      Van welke stof is dit blokje gemaakt.


Slide 25 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid

Berekening:  


Voorbeeld:
Een blokje heeft de afmeting van :
      L= 10cm, B= 20cm, H= 5cm.
      De massa van het blokje is 0,25 Kg
      Van welke stof is dit blokje gemaakt.

Slide 26 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid

Berekening:  ρ = ?
                     Formule ρ = m/V
                     V=10 x 20 x 5 = 1000 cm3, 
                     m= 0,25 x 1000 = 250 gram

                     ρ = 250/1000 = 0,25 , ρ= 0,25 g/cm³    
                     het blokje is gemaakt van kurk


Voorbeeld:
Een blokje heeft de afmeting van :
      L= 10cm, B= 20cm, H= 5cm.
      De massa van het blokje is 0,25 Kg
      Van welke stof is dit blokje gemaakt.

Slide 27 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
berekenen van de massa en het volume.


De formule voor  het berekenen van de massa:  m= ρxV

De formule voor de berekening van het volume: V = m/ρ
Met de formule ρ = m/V kun je ook de massa(m) en het volume(V) berekenen

Slide 28 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid

Berekening:  m = ?
                     Formule m=ρ.V
                     V=3 x 2 x 1 = 6 cm³ , 
                     ρ (zilver)= 10.5 g/cm³
                     m= 10.5 x 6 = 63 gram  
                     De massa is 63 gram


Voorbeeld:
Een zilveren blokje heeft de afmeting van :
      L= 3cm, B= 2cm, H= 1cm.
      Wat is de massa van het blokje.

Slide 29 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Dichtheid

Berekening:  Formule V=M/ρ
                     ρ(glas) = 2,6 g/cm³
                     m= 90 gram  
                     V= 90 / 2.6 = 34,6 cm³
                     Het volume is 34,6 cm³


Voorbeeld:
Een stukje glas heeft een massa van 90 gram:
     Wat is het volume van het stukje glas

Slide 30 - Slide

Met welke formule word dichtheid berekend
A
dichtheid = volume : massa
B
dichtheid= massa:volume
C
dichtheid = gewicht : volume
D
dichtheid=volume:gewicht

Slide 31 - Quiz

Met welke formule word het volume berekend
A
volume= massa : dichtheid
B
volume=dichtheid:massa
C
volume= dichtheid x massa
D
volume= gewicht x volume

Slide 32 - Quiz

De massa = 10 g.
Het volume = 5 cm3.
Wat is de dichtheid?
A
5 : 10 = 0,5 g/cm3
B
10 : 5 = 2 g/cm3
C
5 x 10 = 50 g/cm3

Slide 33 - Quiz


De blokken zijn gemaakt van hetzelfde materiaal.
Wat kun je zeggen over de dichtheid?

A
Blok 1 heeft de grootste dichtheid
B
Blok 2 heeft de grootste dichtheid
C
De dichtheid van beide blokken is gelijk
D
Je kunt niet weten welk blok de grootste dichtheid heeft

Slide 34 - Quiz

De dichtheid = 2,5 g/cm3.
Het volume = 4 cm3.
Bereken de massa.
A
2,54=1,6g
B
42,5=0,625g
C
2,54=10g

Slide 35 - Quiz

De dichtheid = 0,96 g/cm3.
De massa = 84 g.
Bereken het volume.
A
V=0,0114cm3
B
V=87,5cm3
C
V=80,64cm3
D
V=0.96cm3

Slide 36 - Quiz

De dichtheid van de sleutel is ......... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 37 - Quiz

Wij gebruiken de woorden zwaar en licht als wij het over massa hebben, maar ook als wij het over gewicht en dichtheid hebben. Wat is het verschil tussen massa, gewicht en dichtheid?

Slide 38 - Open question

Huiswerk
Lees  blz. 75 vanaf dichtheid t/m 76
Maak: 4, 6, 7 , 8, 11, 16

Slide 39 - Slide

3.1 zuivere stof en mengsel
zuivere stof en mengsel 3.1
Bepalen van het volume "de onderdompel methode".


a.Bepaal het waterniveau (A)
b.Dompel het voorwerp in de beker
c.Bepaal het nieuwe waterniveau (B)
d.Trek A van B af.
e.Reken om naar cm3

Berekening: A= 46 ml, B= 62 ml.
                    62 ml – 46 ml = 16 ml.
                    16 ml = 16 cm3

Slide 40 - Slide