Lezen hoofdstuk 2 (les 2)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek op pagina 82;
  • je schrift open bij je gemaakte huiswerk.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek op pagina 82;
  • je schrift open bij je gemaakte huiswerk.

Slide 1 - Slide

Planning
  • Huiswerk bespreken
  • Leerdoelen 2.3 deel 2
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

Huiswerk
4, 5 en 6 van 2.3 lezen: pagina 82

4b: onderwerp van de tekst?
4e: welk feit lees je in de tekst?
5c: tussenkopje voor alinea 2
6d: waar lees je in de tekst wat  'marketing' betekent?

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 2.3
Om goed te lezen is het handig als je:
  • het verschil tussen feit en mening kent;
  • de context kunt gebruiken voor de betekenis van woorden;
  • tekstverbanden kunt herkennen aan signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

Voorbeeld
Ik ben vijf kilo afgevallen.

 ten eerste / terwijl / maar

Ik volg een dieet.

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 6 - Slide

Signaalwoorden (p. 83)
Signaalwoorden worden gebruikt om het tekstverband duidelijk te maken.

Jaap mist Sophie enorm.
Hij laat het niet merken.
Tegenstellend tekstverband
Signaalwoord: maar

Slide 7 - Slide

Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen na elkaar. Signaalwoorden: ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot, verder, ... 

Bijvoorbeeld:
Pjotr zette de doos oud papier aan de straat. Ook gooide hij de lege flessen in de glasbak.

Slide 8 - Slide

Tijdsvolgorde tekstverband
Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden. Signaalwoorden: eerst, intussen, ten slotte, ...

Voorbeeld:
Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 9 - Slide

Tegenstellend tekstverband
Geeft een tegenstelling aan.

Signaalwoorden: maar, echter, toch, integendeel, daar staat tegenover, ... 

Voorbeeld: Wilma doet altijd heel erg haar best op school. Jari daarentegen is liever lui dan moe.

Slide 10 - Slide

Opdracht 7 pagina 83

Vragen over de leertekst: tekstverband 1.

Slide 11 - Slide

Opdracht 8 t/m 11
Tekst 2: pagina 84: Dieren op stal

8a. Eerste indruk: onderwerp, bron, schrijver

Slide 12 - Slide

Werkmoment
  • Maak de opdrachten 7, 8, 9, 10 en 11 van 2.3 Lezen.
  • Je mag zachtjes overleggen.
  • Klaar? Nakijken maar!

Slide 13 - Slide

Afsluiting
  • Huiswerk: 7, 8, 9, 10 en 11 van 2.3 Lezen.
  • Volgende lessen: voorbereiden op de toets.

Slide 14 - Slide