Verwijswoorden

Lezen
Pak je boek en start met lezen
timer
12:00
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lezen
Pak je boek en start met lezen
timer
12:00

Slide 1 - Slide

Formuleren

Slide 2 - Slide

Wat gaan wij doen?
Lezen
Uitleg 
Zelfstandig aan het werk
Afsluiting

Slide 3 - Slide

Doel
Ik kan de verwijswoorden die, deze, dit en dat goed gebruik. 
Ik kan de verwijswoorden hun en zij goed gebruiken. 

Slide 4 - Slide

Verwijswoorden

Slide 5 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden:  
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Soms zelfs naar een hele zin.

Slide 6 - Slide

Antecedent en verwijswoord
De discotheek heeft al haar sponsors uitgenodigd voor een danceparty. 

Antecedent = de discotheek
haar = verwijswoord

Antecedent: personen, dingen, plaatsen, tijdstippen.

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen we dus aangeven met verwijswoorden.

  • Hij, ze, zij, het, hem, haar, zijn, hun, deze, die, dat, dit.

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden 
Zij: 
- gebruik je als onderwerp.
Zij hebben een boek gekregen. 

Hun: 
- direct achter hun staat een bezit. 
- als het een meewerkend voorwerp is, dus aan hun of voor hun. 
Het is hun boek.
Ik geef aan hun een boek. 


Slide 10 - Slide

Aan de slag
Wat: opdracht 3, 4, 5 en 6 + de online-opdrachten (zie huiswerk)
Hoe: zelfstandig
Hulpmiddel: de docent of je reader. 
Tijd: 25 minuten
Uitkomst: de antwoorden in je schrift
Klaar?: kijk je antwoorden na en maak de opdrachten online —> zie het huiswerk. 

Slide 11 - Slide

Check-out
1. Kies het juiste verwijswoord:
Heb je liever die donkerblauwe spijkerbroek of ... lichtblauwe hier?

2. Kies het juiste verwijswoord:
Mijn zussen zijn boos, omdat ik ... jouw geheim niet wil vertellen. 

Slide 12 - Slide