ruimschoots: overvloedig; volop
De schoot is het ‘touw’ dat aan de onderkant van een zeil vastzit. Met de schoot kun je het zeil aantrekken of losser laten. Als je met ruime, gevierde schoot vaart, vang je de meeste wind en vaar je bijna voor de wind (de wind komt van achteren).
opdirken: versieren; mooi maken
De dirk (het dirkje) is het stuk touw (de lijn) waarmee de giek (rondhout aan de onderkant van het grote zeil) wordt vastgebonden als het schip niet zeilt. Bij feestelijke gelegenheden wordt deze lijn versierd met vlaggetjes.
rechtstreeks: zonder omwegen; recht op het doel af
Op een kompas staan 32 windstreken. Een streek is het 32ste deel van het kompas. Als je een streek volgt, blijf je rechtdoor gaan.