h2 eco 2

Quizje hoofdstuk 2 
1 / 35
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quizje hoofdstuk 2 

Slide 1 - Slide

Wanneer betaal je invoerrechten?
Kies de twee juiste antwoorden.
A
Als je boodschappen hebt gedaan in Duitsland of België.
B
Als je een product bestelt in de Verenigde Staten.
C
Als je via internet tablethouder in China bestelt.
D
Als je op vakantie in Spanje kleren hebt gekocht

Slide 2 - Quiz

Nederland heeft een open economie. Dat wil zeggen dat Nederland ......
A
meer exporteert dan importeert
B
meer importeert dan exporteert
C
veel exporteert en veel importeert

Slide 3 - Quiz

Wat is een ander woord voor
import?
A
invoer
B
uitvoer
C
transport
D
handel

Slide 4 - Quiz

Wij kunnen arme landen helpen door
A
Noodhulp
B
Structurele hulp
C
Fairtrade producten kopen
D
ABC zijn alle drie goed

Slide 5 - Quiz

import is
A
het invoeren van goederen uit het buitenland
B
het uitvoeren goederen naar het buitenland
C
invoeren goederen uit alleen Eu landen
D
uitvoeren goederen naar alleen Eu landen

Slide 6 - Quiz

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 7 - Quiz

Bij Fairtrade producten...
A
krijgen boeren meer werk voor hetzelfde geld
B
krijgen boeren een eerlijke prijs voor hun producten
C
krijgen boeren vliegtickets in ruil voor hun producten
D
verdienen de supermarkten meer geld

Slide 8 - Quiz

Waarom is NL een interessant land voor export?
A
Grote haven in R'dam
B
Taal
C
Veel bergen
D
Altijd mooi weer

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN noodhulp?
A
Voedsel opsturen naar een land
B
Medicijnen sturen naar een land
C
Wegen in een land aanleggen
D
Tentenkampen bouwen in een land

Slide 10 - Quiz

Export is
A
Het uitvoeren van binnenlandse producten
B
In eigen land producten kopen.
C
Het invoeren van buitenlandse producten
D
In eigen land producten verkopen

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN structurele hulp
A
Voedsel sturen naar een land
B
Waterputten slaan/bouwen in een land
C
Een goed zorgsysteem ontwikkelen in een land.
D
Goed onderwijs ontwikkelen in een land

Slide 12 - Quiz

Als de wisselkoers van de € stijgt,
dan ...
A
wordt de € duurder
B
dan wordt de € goedkoper

Slide 13 - Quiz

Protectie betekent
A
Ergens voor zijn
B
Bescherming
C
Internationale handel
D
Import

Slide 14 - Quiz

Wat is een wisselkoers?
A
geeft geen verhouding tussen de euro en vreemd geld aan
B
geeft de verhouding tussen de euro vreemd geld aan
C
geeft de verhouding tussen de euro en euro aan
D
geeft de verhouding tussen vreemd geld en vreemd geld aan

Slide 15 - Quiz

Als ik naar Spanje op vakantie ga, moet ik daar met vreemd geld betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

nationaal inkomen:
A
het inkomen van de koning
B
de som van alle inkomens in de wereld
C
de som van alle inkomens
D
de som van alle inkomens in een land

Slide 17 - Quiz

Ik maak gebruik van vreemd geld als ik op vakantie ga naar .....
A
Spanje
B
Griekenland
C
Noorwegen
D
Italië

Slide 18 - Quiz

Wat is de eurozone?
A
Alle landen in Europa
B
Alle landen in de Europese Unie
C
Alle landen die betalen met de euro
D
Nederland, België en Luxemburg

Slide 19 - Quiz

Het kopen van producten uit het buitenland en het verkopen van producten aan het buitenland noem je ..

A
Transitohandel
B
Internationale handel
C
Doorvoer

Slide 20 - Quiz

Een voordeel van meer export is ...
A
Dat de werkgelegenheid daalt.
B
Dat de werkgelegenheid stijgt.

Slide 21 - Quiz

Noodhulp is ....
A
voor korte tijd
B
langere tijd

Slide 22 - Quiz

Juist of onjuist?
Voor Groot-Brittannië is de euro vreemd geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Import of export?
"Action" koopt producten uit China

A
Import
B
Export

Slide 24 - Quiz


Wat is een reden om te exporteren?
A
Geen grondstoffen aanwezig in NL
B
Goedkoper gemaakt in het buitenland
C
Ongeschikt klimaat in NL
D
Geld verdienen

Slide 25 - Quiz

Binnen de Europese Unie is sprake van vrijhandel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Alle landen van de Europese Unie hebben de euro als munteenheid.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Bij een open economie
is er sprake van ...
A
weinig import en weinig export
B
weinig import en veel export
C
veel import en weinig export
D
veel import en veel export

Slide 28 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van noodhulp?

A
Medicijnen, mobiel en onderdak
B
Voedsel, onderwijs en speelgoed
C
Medicijnen, voedsel en speelgoed
D
Voedsel, medicijnen en onderdak

Slide 29 - Quiz

Wat is het verschil tussen noodhulp en structurele hulp?
A
noodhulp is voor nood, structurele hulp is voor structuur
B
noodhulp is op korte termijn, structurele hulp is op lange termijn
C
noodhulp is op lange termijn, structurele hulp is op korte termijn
D
geen idee

Slide 30 - Quiz

Noodhulp of
structurele hulp?
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 31 - Quiz

Vrijhandel betekend dat je
A
Geen belasting hoeft te betalen bij invoer
B
Dat je extra belasting moet betalen bij invoer

Slide 32 - Quiz

Ander woord voor export is
A
import
B
uitvoer
C
transport
D
handel

Slide 33 - Quiz

In de EU zijn geen invoerrechten.
Wat zijn invoerrechten?
A
belasting over spullen uit het buitenland
B
belasting over spullen naar het buitenland
C
een soort BTW
D
Exportbelastingen

Slide 34 - Quiz

Wat zijn voordelen van import voor de consument?

A
hogere prijzen
B
meer keuze

Slide 35 - Quiz