24-10 klas 2A pv ow gez

Welkom bij de les Nederlands!
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij de les Nederlands!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
-We oefenen met de stof voor het so.

-Persoonsvorm
-onderwerp
-gezegde  
-samengestelde zinnen
-de persoonsvorm spellen










Slide 2 - Slide

Ik weet ...
 ...hoe ik de persoonsvorm(pv) kan vinden. 
...hoe ik de onderwerp (ow) kan vinden.
...hoe ik de gezegde (gez) kan vinden.
...wat samengestelde zinnen zijn.
...hoe ik de persoonsvorm moet spellen

Slide 3 - Slide

Wat is een persoonsvorm?
Schrijf op, op je wisbordje.

Slide 4 - Slide

Wat is een persoonsvorm?
Een pv is een werkwoord. De bal rolt door de kamer. 
Een pv verandert als de tijd (tt) (vt) verandert. De bal rolde door de kamer. 
De pv verandert als het aantal (ow) verandert. De ballen rollen door de kamer.
Er zit altijd een pv in een zin. De bal door de kamer.
Er staat altijd maar één zinsdeel voor een persoonsvorm. 
De bal rolt door de kamer.
Gisteren rolde de bal door de kamer.
Door de kamer rolt de bal. 

Slide 5 - Slide

Wat is een persoonsvorm?
Bij een vraag staat de persoonsvorm vaak als eerste woord in de zin. 
Rolt de bal door de kamer? 

MAAR LET OP!
Wanneer rolde de bal door de kamer? 
Wat rolde er door de kamer? 

Je kan dus beter de tijd-proef of het  aantal-proef gebruiken!

Slide 6 - Slide

PersoonsVorm


Het werkwoord dat verandert als de persoon of tijd verandert, noemen

 
                                 we een PersoonsVorm

Slide 7 - Slide

      Tegenwoordige tijd


Hij struikelt over een snoer.  
Wij struikelen over een snoer. 
Ik doneer een euro voor het goede doel. 
Wij doneren een euro voor het goede doel. 

           Verleden tijd


Hij struikelde over een snoer.
Wij struikelden over een snoer.
Ik doneerde een euro voor het goede doel.
Wij doneerden een euro voor het goede doel.


Slide 8 - Slide

Wat gaan we doen?
-We oefenen met de stof voor het so.

-Persoonsvorm
-onderwerp
-gezegde  
-samengestelde zinnen
-de persoonsvorm spellen










Slide 9 - Slide

Wat is een onderwerp? 

Slide 10 - Slide

Wat is een onderwerp? 
Het onderwerp is iets of iemand. 

Het onderwerp en de persoonsvorm zijn met elkaar verbonden. 

De bal rolt.                     -De ballen rollen.
Hij is aan het zingen. -De mensen zijn aan het zingen.

Slide 11 - Slide

Wat is een onderwerp? 
Het onderwerp is iets of iemand. 
Het onderwerp en de persoonsvorm zijn met elkaar verbonden. 

Er wordt mooi gezongen. -Er werd mooi gezongen. 

Hier is het onderwerp lastiger te vinden. In een enkelvoudige zin staan onderwerp en pv altijd naast elkaar. 

Slide 12 - Slide

Wat gaan we doen?
-We oefenen met de stof voor het so.

-Persoonsvorm
-onderwerp
-gezegde  
-samengestelde zinnen
-de persoonsvorm spellen










Slide 13 - Slide

Wat is het gezegde?

Slide 14 - Slide

Wat is het gezegde?
Alle werkwoorden in een zin vormen het gezegde.

Er wordt mooi gezongen. -Er werd mooi gezongen. 

De bal rolt door de kamer. 

Ik ben over het hek gesprongen. 

Slide 15 - Slide

Oefening

Slide 16 - Slide

Oefening
Is de volgende bewering waar of niet waar?

 
De persoonsvorm is altijd één woord.
A waar
B niet waar

Slide 17 - Slide

antwoord
Is de volgende bewering waar of niet waar?

 
De persoonsvorm is altijd één woord.
A waar
B niet waar

Slide 18 - Slide

Oefening
Hoeveel zinsdelen kunnen er maximaal voor een pv staan? 

Slide 19 - Slide

Antwoord
Hoeveel zinsdelen kunnen er maximaal voor een pv staan? 
EEN!

Er staat altijd maar één zinsdeel voor een persoonsvorm.
De bal rolt door de kamer.
Gisteren rolde de bal door de kamer.
Door de kamer rolt de bal.

Slide 20 - Slide

Oefening
Benoem  de zinsdelen. 
Kies uit: A. persoonsvorm (pv), B. onderwerp (ow) of C. gezegde (gez.).
1.  Met een hogedrukspuit heeft mijn moeder het terras schoongemaakt.
2. Ik heb dat televisieprogramma nu al drie keer gezien.
3.  Wesley wil een goed cijfer halen voor zijn proefwerk Nederlands. 
4.  Wie heeft mijn fiets gisteren verplaatst?
5. Waarom heeft Jannick die boeken in de kast gelegd? 


Slide 21 - Slide

Wat gaan we doen?
-We oefenen met de stof voor het so.

-Persoonsvorm
-onderwerp
-gezegde  
-samengestelde zinnen
-de persoonsvorm spellen










Slide 22 - Slide

Wat is een samengestelde zin?

Slide 23 - Slide

Wat is een samengestelde zin?
Van twee aparte zinnen, maak je één zin m.b.v. een voegwoord.

Mijn fietsband is lek.                                      Ik loop naar huis. 

Mijn fietsband is lek             , dus                ik loop naar huis. 

Mijn fietsband is lek, dus ik loop naar huis. 

Slide 24 - Slide

Samengestelde zinnen
Via internet worden veel films gedownload. 
Je kunt er een hoge boete voor krijgen. 

Door een voegwoord tussen deze zinnen te plaatsen krijg je een samengestelde zin. 

Via internet worden veel films gedownload, maar je kunt er een hoge boete voor krijgen. 

Slide 25 - Slide

Wat is een samengestelde zin?
Een samengestelde zin herken je aan:
1. Een voegwoord: omdat, en, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus. 
2. Meestal staat er voor een voegwoord een komma

3. Er zitten twee persoonsvormen in de zin. 
Mijn fietsband is lek, dus ik loop naar huis. 
Omdat mijn band lek is, loop ik naar huis. 

Slide 26 - Slide

Voorbeelden van voegwoorden zijn: 
De zon scheen en het regende. 
Terwijl het regende, scheen de zon. 
Ik pakte een paraplu, omdat het regende. 
Ik pakte een paraplu, zodat ik droog bleef. 
Nadat het had geregend, scheen de zon weer.
Als je je paraplu meeneemt, blijf je droog. 
Toen het regende, scheen ook de zon. 
Ik pakte een paraplu, want het regende.
Ik zocht mijn paraplu, maar ik bleek hem te zijn vergeten. 
Ik neem een paraplu mee, of een regenjas. 
Mijn mobiel is al vaak gevallen, dus heeft mijn moeder een hoesje gekocht. 

Slide 27 - Slide

Schrijf van deze zinnen de pv, ow en gez op. 
1. De zon scheen en het regende. 
2. Terwijl het regende, scheen de zon. 
3. Ik pakte een paraplu, omdat het regende. 
4. Ik pakte een paraplu, zodat ik droog bleef. 
5. Nadat het had geregend, scheen de zon weer.
6. Als je je paraplu meeneemt, blijf je droog. 
7. Toen het regende, scheen ook de zon. 
8. Ik pakte een paraplu, want het regende.
9. Ik zocht mijn paraplu, maar ik bleek hem te zijn vergeten. 
10.Ik neem een paraplu mee, of een regenjas. 
11. Mijn mobiel is al vaak gevallen, dus heeft mijn moeder een hoesje gekocht. 

Slide 28 - Slide

Oefening Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?  
A De temperatuur zal morgen in het zuiden van het land oplopen naar zo’n 30
graden.
B In de whatsappgroep van de klas werden allemaal vakantiefoto’s geplaatst.
C Omdat mijn mobiel uit mijn tas was gevallen, was het schermpje gebarsten.
D Tijdens de voetbaltraining vielen drie spelers geblesseerd uit.
E Toen Fieke en Sofie naar huis fietsten, werden ze overvallen door een stortbui.

Slide 29 - Slide

Wat gaan we doen?
-We oefenen met de stof voor het so.

-Persoonsvorm
-onderwerp
-gezegde  
-samengestelde zinnen
-de persoonsvorm spellen










Slide 30 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
1. genezen    De wond aan mijn been […] maar heel langzaam.
2.  lijden        Door zijn gebroken poot […] onze hond vreselijk veel pijn.
3. graven      Waarom […] jullie zo’n enorm gat in de tuin?
4.verkleden […] jij je in de vakantie altijd drie keer op een dag?
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
5. vinden       Wat [...] jij van de film?
6. laden         Hamid [...] zijn winkelwagen vol met snoep en fridrank.
7.posten       Gisteren [...] Winke foto’s van zijn feestje op Facebook.
8. rennen      Het hele team [...] drie rondjes voor de training.
9.. Maak een zin waarin je het woord ‘brand’ als persoonsvorm gebruikt. De zin bestaat uit minimaal vijf woorden.





Slide 31 - Slide

Hoe vind je de PersoonsVorm?
Tip 1: Verander het aantal: 
De mensen liepen op straat. Dit wordt dan: Een mens liep op straat. 
liepen wordt liep; dit is dus de PersoonsVorm

 Tip 2: Verander de tijd:
 De mensen liepen op straat. Dit wordt dan: De mensen lopen op straat.             liepen wordt lopen                                       

                

Slide 32 - Slide

Hoe spellen we de PersoonsVorm?
Een werkwoord heeft meerdere vormen:

- HELE WERKWOORD.

- STAM van een werkwoord.

Slide 33 - Slide

Het hele werkwoord = WIJ -vorm
Wij+ PersoonsVorm
wij lopen
Wij werken
Wij  fietsen
Wij zijn
Wij leren

Slide 34 - Slide

Stam van een woord = Ik -vorm
Ik + PersoonsVorm
Ik loop (lopen)
Ik werk (werken)
Ik fiets (fietsen)
Ik ben (zijn)
Ik leer (leren)

Slide 35 - Slide

PersoonsVorm 
lopen.

Ik loop
jij loop
zij loop
het loop
Wij lo 
jullie lo

vervoegen tt


-
t
t
t
pen
pen

Slide 36 - Slide

PersoonsVorm 

Ik rijd
jij rijd
zij rijd
het rijd
Wij rijd 
jullie rijd

vervoegen tt

-
t
t
t
en
en

Slide 37 - Slide

PersoonsVorm 
 lopen.

 loop
 loop
loopt
 loopt
lopen
           lopen

vervoegen tt


-ik?
-jij? geef jij? brand jij? rijd jij?
zij / hij?
het?
wij?
jullie?

Slide 38 - Slide

Enkelvoud tt:


Ik                 leid  een team.
Jij / Je        leidt een team.
Hij / Zij/ U leidt een team.


Leid   jij/je een team?

Meervoud tt:
Wij / We leiden een team.
Jullie leiden een team.
Zij / Ze leiden een team.
Enkelvoud tt: 


stam
stam + t
stam + t


stam jij/je

Meervoud tt:
stam + en
stam + en
stam + en

Slide 39 - Slide

PersoonsVorm 
In de verleden tijd zetten we 
-te of -de achter de stam. 
                                                Ik werk
          jij werk
zij werk
het werk
wij werk
jullie werk

 
vervoegen vt


-te
-te
-te
-te
-ten
-ten

Slide 40 - Slide

PersoonsVorm 
In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
                                                Ik land
          jij land
zij land
het land
wij land
jullie land

 
vervoegen vt


-de
-de
-de
-de
-den
-den

Slide 41 - Slide

PersoonsVorm VT
      


                                                
   
 
In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam.
Ik zet morgen de vuilnis buiten. Ik zette gisteren de vuilnis buiten. 
Band jij morgen een kaarsje?      Brandde jij gisteren een kaarsje? 
Ik voetbal erg goed.                          Ik voetbalde zaterdag erg goed!'

Slide 42 - Slide

 In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
Maar is ik leid nu met een d? Of is het leit? Je hoort een t. 
Is ik wed nu met een d? Of is het wet?  Je hoort een t.




Slide 43 - Slide

 In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
Maar is ik leid nu met een d? Of is het ik leit? Je hoort een t. 
Is ik wed nu met een d? Of is het ik wet?  Je hoort een t.
Tip: Maak het werkwoord langer: leiden: dan hoor je duidelijk een D.  
Ik leidde een team. 
Maak het werkwoord langer: wedden: dan hoor je duidelijk een D.  
Ik wedde op een paard.


Slide 44 - Slide

PersoonsVorm VT

In de VT zijn er zwakke werkwoorden: 
In de VT zijn er sterke werkwoorden:
      



                                                
   
 


Zwakke werkwoorden worden geholpen door -te of -de
Sterke werkwoorden hebben geen hulp nodig. 
Ik word. Ik werd.
Ik ben. Ik was.
Ik blaas. Ik blies. 
Sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren. 

Slide 45 - Slide

PersoonsVorm 

vinden
Ik vond
jij vond
zij vond
het vond
Wij vond 
jullie vond

vervoegen vt


-
-
-
-
en
en

Slide 46 - Slide

Verleden tijd; Sterke Werkwoorden. Werkwoorden veranderen in zichzelf.

Ik    word           -Ik werd, jij werd, hij werd, wij werden, zij werden enz.
Ik    zing             -Ik zong
Ik    loop             -Ik liep
Het bederft       -Het bedierf
Ik    laat              -Ik liet
Ik    bid               -Ik bad
Ik    blaas           - Ik blies
Ik    moet           - Ik moest
Ik    kan              - Ik kon

Slide 47 - Slide



stuurde

 
fietsten
stuurden
fietste
getest

Slide 48 - Slide

Wat gaan we doen?
-We oefenen met de stof voor het so.

-Persoonsvorm
-onderwerp
-gezegde  
-samengestelde zinnen
-de persoonsvorm spellen










Slide 49 - Slide

Ik weet ...
 ...hoe ik de persoonsvorm(pv) kan vinden. 
...hoe ik de onderwerp (ow) kan vinden.
...hoe ik de gezegde (gez) kan vinden.
...wat samengestelde zinnen zijn.
...hoe ik de persoonsvorm moet spellen

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide