Minor A1: unidad 6 parte II +7 parte I_Chantal_do 11 maart

Programma
Unidad 6
- Herhaling hay/estar
- oefening 8 t/m 10
Unidad 7
- Een hotelkamer reserveren
- Tener que + infinitief
- Meewerkend voorwerp
Por la ciudad
El placer de viajar
1 / 43
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Programma
Unidad 6
- Herhaling hay/estar
- oefening 8 t/m 10
Unidad 7
- Een hotelkamer reserveren
- Tener que + infinitief
- Meewerkend voorwerp
Por la ciudad
El placer de viajar

Slide 1 - Slide

¿Hay o estar?
hay
er is, er zijn
Om een onbekende zaak te introduceren. Het onderwerp is onbepaald.
estar
zijn, zich bevinden
Drukt uit waar een bepaalde persoon of zaak zich bevindt. 
Het onderwerp is bepaald.
hay +
- onbep. lidwoord
- geen lidwoord
- getallen
- onbep. hoeveelheid
¿Hay una farmacia por aquí?
¿Hay visitas guiadas?
¿En la calle hay dos farmacias. 
Hay muchos bares.
estar +
- bep. lidwoord
- eigennamen
- bez. vnmw.
¿Dónde está la estación?
Sevilla está en Andalucia.
Mis padres están en un hotel.

Slide 2 - Slide

Wat komt er op de open plek?
Hola, esta semana ________ en España.
A
soy
B
estoy
C
hay
D
hoy

Slide 3 - Quiz

Barcelona ___ una ciudad grande.
A
eres
B
está
C
es
D
hay

Slide 4 - Quiz

Madrid ________ en el centro de España.
A
hay
B
es
C
eres
D
está

Slide 5 - Quiz

En España __________ mucho turismo.
A
está
B
es
C
hay
D
eres

Slide 6 - Quiz

También____________ muchos monumentos antiguos.
A
están
B
hay
C
son

Slide 7 - Quiz

¿Dónde ______ tú ahora?
A
estás
B
eres
C
está
D
es

Slide 8 - Quiz

El concierto ___________ por la noche en el teatro.
A
hay
B
está
C
es

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Noteer een goede zin waarin je "ir" combineert met een plek, een vervoersmiddel en een frequentie

Slide 11 - Open question

En el centro de Bogotá
Nr. 8a TB p.58 ¿Cómo ir al centro histórico, La Candelaria?
Para ir al centro histórico en Transmilenio Alberto tiene que:

Tomar la linea E en dirección a Bicentenario
Ir a la parada Avenida Chile
Bajar en Avenida Jimenez, son dos paradas
Cambiar a la linea F
Bajar en Ricaurte

45
2
1
5
4
3

Slide 12 - Slide

Viajar en autobús/metro/tren   nr. 8b TB p. 58+62
¿Qué tienes que hacer esta semana?
Tengo que estudiar español
Tengo que trabajar en el restaurante
Tengo que hacer los deberes

¿Y tú? ¿Qué tienes que hacer esta semana? Schrijf 3 (andere) zinnen 
timer
3:00

Slide 13 - Slide

46
Zie extra  uitleg op pag.131/10.2
tercero / tercer piso / tercera planta 
cruzar
girar
tomar

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

subir 
instappen

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

(i)

Slide 18 - Slide

Klinkerwisseling  e - i, zie 7.1.2 p.122
Seguir (volgen)             pedir (vragen)        decir (zeggen)
sigo 
sigues
sigue
seguimos
seguís
siguen
pido 
pides
pide
pedimos
pedís
piden
digo 
dices
dice
decimos
decís
dicen

Slide 19 - Slide

vamos a practicar (30 min)
Ga via agenda naar je groep en maak 
samen de opdrachten
18, 19a, 20 en 21 van h. 6

Tijd over? Vul zoveel mogelijk de R&S in van h.6

Slide 20 - Slide

unidad 7
->kun je excursies doen
-> worden excursies gedaan
se puede(n)

Slide 21 - Slide

Nr. 2 TB p. 64

Slide 22 - Slide

47
5
1
15
3
7
9
11
13
8
6
2
10
4
12
14
timer
3:00

Slide 23 - Slide

interesar + molestar + encantar
lekker/leuk /mooi vinden
bevallen

Slide 24 - Slide

gustar
Con Gusto A1: zie ook 7.1.7 op pagina 125 TB
als je het niet meer precies weet


Slide 25 - Slide

Me gusta la playa
Ik vind het strand leuk/het strand bevalt me
La playa is het onderwerp en bepaalt in welke vorm het ww staat


Me gustan las fresas
Ik vind aardbeien lekker/Aardbeien bevallen me
Las fresas is het onderwerp dus staat het ww ook in het meervoudsvorm gustan
De persoon die het leuk vindt staat vóór gustar = meewerkend voorwerp -> ME dus IK
Me gusta la playa

Slide 26 - Slide


Om de betreffende persoon nadruk te geven of om misverstanden te voorkomen gebruik je naast me,te, le...ook nog a + het beklemtoonde persoonlijk voornaamwoord

- A él le encanta el golf y a ella la playa

of A + een naam / namen:

A Pedro le gusta comer.
A Sara y Eva les gusta la playa.

Slide 27 - Slide

molesta
molestan
werkwoord
onderwerp
meewerkend voorwerp

Slide 28 - Slide

48
let op:
a mi madre -> (a ella) le
a mi padre -> (a él) le
a los dos les gusta(n)

Slide 29 - Slide

Los verbos del tipo de gustar
- gustar 
- encantar 
- interesar 
- molestar  

1.  (a mí)
2. (a ti)
3. (a él, ella, usted)
1.  (a nosotros/as)
2. (a vosotros/as)
3. (a ellos, ellas, ustedes)
1. me 
2. te
3. le
1. nos
2. os
3. les
zie schema bij opdracht
5b TB p. 66

Slide 30 - Slide

nu jullie..

Slide 31 - Slide

¿Te ... hablar español?
A
gusta
B
gustas
C
gustan
D
gustar

Slide 32 - Quiz

Wij vinden dansen leuk
A
Nos gustan bailar
B
Nos gusta bailar
C
Gustamos bailar
D
nos gustar bailar

Slide 33 - Quiz

INTERESAR - geef de juiste vervoeging:

A nosotros _____ __________ el arte moderno

Slide 34 - Open question

Wat is een passende reactie?
A mí me gusta jugar al fútbol.
A
A mí tampoco.
B
A mí también

Slide 35 - Quiz

A mí me gusta la ciudad, ¿y a ti?
A
A mí sí
B
A mí no

Slide 36 - Quiz

A mí no me gusta ir al campo, ¿y a ti?

Slide 37 - Open question

No me gustan los hoteles grandes

Slide 38 - Open question

Me encantan los viajes organizados
A
Yo también
B
A mí también

Slide 39 - Quiz

¿Qué os interesa/molesta/encanta? Maak met elk werkwoord een zin die begint met: "Me ________ "

Slide 40 - Open question

A trabajar en grupos 30 min

Unidad 7: 
nr. 1,2,7,8 WB

let op: 7 en 8 zijn lastig-> probeer het samen! 
Ik bespreek deze straks aan het einde van de les

Slide 41 - Slide

Los deberes
antwoorden opdracht 7 (staan niet in je werkboek achterin)
les, nos, me, les, le, le, nos, le

opdracht 8: Let op, zin 1 en 6 mag je overslaan!
2. me 3. nos 4. te 5. os 7. le 8. le
Je mag opdracht 11 WB p. 70 helemaal overslaan

Slide 42 - Slide

Los deberes
Reglas y sistemas Unidad 6 + test
Maak alle opdrachten af van h.6

Unidad 7:
Nr. 3a, 5, 6, 9, 10 WB

hasta el jueves..


Slide 43 - Slide