Woordenschat hoofdstuk 2

Woordenschat 2
Het woordenboek

2.1: Zoeken in een woordenboek
2.2:  De juiste betekenis
2.3: Schrijfwijze, uitspraak en extra's
2.4:  woordenboek online
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordenschat 2
Het woordenboek

2.1: Zoeken in een woordenboek
2.2:  De juiste betekenis
2.3: Schrijfwijze, uitspraak en extra's
2.4:  woordenboek online

Slide 1 - Slide

Even herhalen...

Slide 2 - Slide

Noem een synoniem voor: eten

Slide 3 - Mind map

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 4 - Quiz

Hoe kun je de betekenis van het woord afleiden?
Het woord 'wandelroute' is een/of heeft een...
A
voorvoegsel
B
achtervoegsel
C
samenstelling

Slide 5 - Quiz

Met de handel in goud gaat het niet goed, maar de handel in cryptomunten floreert juist. Wat betekent floreert?
A
Gaat achteruit
B
Draait goed

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 7 - Quiz

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn moeder eet graag kip.
B
Mijn moeder is kippig.

Slide 8 - Quiz

Van welk woord is het afgeleid?

schematisch

Slide 9 - Open question

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 10 - Quiz

Rondvraag
Zijn er over dit onderdeel nog vragen?

Slide 11 - Slide

Woordenschat 2:
Het woordenboek:

2.1 zoeken in het woordenboek 
2.2 De juiste betekenis

Slide 12 - Slide

5 woordraadstrategieën
        
  • Zoek een synoniem 
  • Zoek een omschrijving of definitie
  • Zoek een voorbeeld
  • Zoek een tegenstelling
  • Zoek een bekend woorddeel

Slide 13 - Slide

Woordenboek

Kun je de betekenis van een woord niet bedenken met behulp van één van de vijf andere woordraadstrategieën: 

gebruik dan een woordenboek              ( 6e woordraadstrategie)

Slide 14 - Slide

zoeken in het woordenboek

Bij werkwoordsvormen: zoek bij het hele werkwoord

Voorbeeld:            loopt --> lopen
                                  gevestigd --> vestigen

Slide 15 - Slide

bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van 'processen'
A
processen
B
proces
C
processie
D
prosecco

Slide 16 - Quiz

zoeken in het woordenboek

bij zelfstandige naamwoorden: 
zoek altijd  het enkelvoud van een woord

Voorbeeld:            certificaten--> certificaat
                                   bijwerkingen --> bijwerking

Slide 17 - Slide

Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van
'commerciële'
A
commercie
B
commerciele
C
kommercie
D
commercieel

Slide 18 - Quiz

zoeken in het woordenboek


de korte vorm van het woord

Voorbeeld:            sportieve--> sportief
                                   transparante --> transparant

Slide 19 - Slide

Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van
'gezondheidsrisico'
A
gezond
B
heid
C
gezondheid of risico
D
riskant

Slide 20 - Quiz

zoeken in het woordenboek

bij samenstellingen:
een deel van de samenstelling

Voorbeeld:            Facebookprofiel--> profiel
                                   inschrijftermijn --> termijn

Slide 21 - Slide

Bij welk woord zoek je in het woorden boek de betekenis van de uitdrukking
'Dat ligt hem zwaar op de maag'
A
maag
B
zwaar
C
liggen
D
ligt

Slide 22 - Quiz

zoeken in het woordenboek

bij spreekwoorden of uitdrukkingen:
het belangrijkste zelfstandig naamwoord

Voorbeeld:            Hij heeft iets op zijn lever--> Lever
                                   

Slide 23 - Slide

let op!
Soms staan bij woorden meerdere betekenissen. 

Zoek dan de betekenis die bij de tekst past.


                                              

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Rondvraag
Zijn er over deze onderdelen nog vragen?

Slide 26 - Slide

Oefenen
Je gaat in tweetallen samen werken
Je krijgt 2 stapeltjes met kaartjes:
  • synoniemen
  • tegenstellingen
Leg de juiste kaartjes bij elkaar 
Als je de woorden  niet kent, zoek je ze op in het online woordenboek (woordenlijst.org)

Slide 27 - Slide

Woordenschat 2
Het woordenboek:

2.3 Schrijfwijze, uitspraak en extra's
2.4 woordenboeken online

Slide 28 - Slide

Wat staat er allemaal in het woordenboek?

  • Betekenis
  • Het lidwoord (bij zelfstandig naamwoorden)
  • Het geslacht van het woord: m (mannelijk), v (vrouwelijk), 0 (onzijdig)
  • Het meervoud
  • Het verkleinwoord

Slide 29 - Slide

Wat staat er allemaal in het woordenboek?

  • De lettergrepen
  • De uitspraak
  • De klemtoon
  • Verleden tijd en voltooid deelwoord (bij werkwoorden)

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Rondvraag
Zijn er over deze onderdelen nog vragen?

Slide 33 - Slide

Oefenen
Je gaat in zelfde tweetallen samen werken
Je krijgt stapeltjes met kaartjes met 
  • uitdrukkingen
Leg de juiste kaartjes bij elkaar 
Als je de betekenis van de uitdrukking niet kent, zoek je deze op in het online woordenboek (www.vandale.nl/opzoeken)

Slide 34 - Slide

zelfstandig aan de slag
Maak van WS 2.1 (zoeken in woordenboek) :
opdracht 1, 3 en 4

Maak van WS 2.2 (de juiste betekenis)
opdracht 1 t/m 3

Klaar?  Maak de oefentoets van lezen Hoofdstuk 3

Slide 35 - Slide