Werkwoordspelling



Werkwoordspelling
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson



Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Wat is de belangrijkste vraag die je als eerst stelt?
A
Hoeveel werkwoorden zitten er in de zin?
B
Wat is de persoonsvorm?
C
Schrijf je het met een 't' of 'd'?

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm:
Ik heb gisteren een eind gelopen.
A
heb
B
gelopen
C
heb gelopen
D
een eind

Slide 3 - Quiz

Welk werkwoord is de persoonsvorm in de zin?;
Hij beantwoordt de vragen overtuigend.
A
beantwoordt
B
vragen
C
overtuigend

Slide 4 - Quiz

Welke werkwoord is een sterk werkwoord?
A
rijden
B
dwalen
C
redden
D
glanzen

Slide 5 - Quiz

Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zo lang mogelijk
B
Zo kort mogelijk
C
niet

Slide 6 - Quiz

De weg is verbreed.
De verbr........ weg
A
verbrede
B
verbreede
C
verbreedde
D
verbredde

Slide 7 - Quiz

Welk werkwoord is de persoonsvorm in de zin?;
Hij beantwoordt de vragen overtuigend.
A
beantwoordt
B
vragen
C
overtuigend

Slide 8 - Quiz

Gisteren (redden) de brandweer de bestuurder uit het autowrak op de A2.
A
redde
B
redden

Slide 9 - Quiz

De teamleider (branden) zijn vingers aan het lasapparaat vorige week.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 10 - Quiz

Afgelopen weken ... (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 11 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 12 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 13 - Quiz

Voor elke ____ euro krijg je een spaarzegel bij het tankstation.
A
besteedde
B
bestede

Slide 14 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Gisteren haastten mijn ouders zich naar de bus.
B
Gisteren haasten mijn ouders zich naar de bus.

Slide 15 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Houdt je van pizza?
B
Houd je van pizza?

Slide 16 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.

Slide 17 - Quiz

Welk werkwoord is de pv in de zin?
Bas heeft geprobeerd een bank te beroven.
A
heeft
B
geprobeerd
C
beroven

Slide 18 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 19 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 20 - Quiz

De kerstman ............ dit jaar langs te komen.
A
beloofd
B
belooft
C
beloofdt
D
beloof

Slide 21 - Quiz

Wat heeft hij jou nou precies ge.......?
A
gevraag
B
gevraagdt
C
gevraagt
D
gevraagd

Slide 22 - Quiz

Hij.........zijn vingers aan de vlam.
A
brand
B
brant
C
brandt
D
geen idee

Slide 23 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 24 - Quiz

Wat vonden jullie van deze les?

Slide 25 - Open question