Je gebruikt een apostrof bij:
1. Meervouden van znw die eindigen op -a, -i, -o, -u of -y (met een medeklinker voor de -y), zoals auto's of lolly's.
Meervouden van letters en afkortingen, zoals k's en mp3's.
2. Het verkleinwoord van letters, cijfers, afkortingen en woorden die eindigen op een -y met een medeklinker ervoor, zoals pony'tje of dvd'tje.
3. De bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden om uitspraakproblemen te voorkomen. Als het woord eindigt op een sisklank, schrijf je alleen de apostrof en geen -s, zoals opa's puzzel of Rens' lunch.