6.2 Hoeveel belasting betaal je?

H6 Iedereen betaalt belasting
Paragraaf 6.2 Hoeveel belasting betaal je?
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H6 Iedereen betaalt belasting
Paragraaf 6.2 Hoeveel belasting betaal je?

Slide 1 - Slide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Slide

Wie draagt loonheffing af aan de belastingdienst?
A
Pensioenfonds
B
Werkgever
C
Werknemer
D
Belastingbetaler

Slide 3 - Quiz

Wat betaal je over je privé-inkomen?
A
Zorgverzekeringspremie
B
Werkgeversbijdrage
C
Loonheffing
D
Inkomstenbelasting

Slide 4 - Quiz

Wat wordt belast in Box 3?
A
Belastbaar inkomen uit werk en eigen woning
B
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
C
Belastbaar inkomen uit investeringen
D
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Slide 5 - Quiz

Wat is het eigenwoningforfait?
A
Een deel van de waarde van je woning
B
Een belastingaftrek voor huiseigenaren
C
Een heffingskorting voor woningbezitters
D
Een vergoeding voor energieverbruik in huis

Slide 6 - Quiz

Wat zijn aftrekposten?
A
Kosten die geen invloed hebben op je belastingen.
B
Kosten die je van je inkomen mag aftrekken.
C
Kosten die je alleen maar aan de belastingdienst moet melden.
D
Kosten die je moet bijtellen bij je inkomen.

Slide 7 - Quiz

Hoe rondt de Belastingdienst het belastbaar inkomen af?
A
Op halve euro's
B
Op hele tientallen
C
Op hele euro's
D
Op hele centen

Slide 8 - Quiz

Begrippen paragraaf 6.1 
  • Aftrekposten
  • Belastbaar inkomen
  • Bijtelling
  • Eigenwoningforfait
  • Inkomstenbelasting 

Slide 9 - Slide

Leerdoelen 6.2
  • Je kunt in box 1 met behulp van het schijventarief de belasting berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat een progressief belastingtarief is.
  • Je kunt de vermogensrendementsheffing in box 3 berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de heffingskorting is en de verschuldigde inkomstenbelasting berekenen.

Slide 10 - Slide

Schijventarief
  • De belasting in box 1 bereken je met het schijventarief.
  • In het schijventarief is je belastbaar inkomen over twee schijven verdeeld. 
  • De meeste inkomens vallen in schijf 1, alles wat je meer verdient wordt belast in schijf 2.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hoe wordt de belasting in box 1 berekend?
A
Met het belastingpercentage
B
Met het schijventarief
C
Met het tarief per schijf
D
Met het inkomenspercentage

Slide 13 - Quiz

Progressief belastingtarief
  • Het tarief in schijf 2 is hoger dan in schijf 1, waardoor mensen met een hoger inkomen in verhouding meer belasting betalen dan mensen met een lager inkomen.
  • Dit noemen we een progressief belastingtarief.
  • Het omgekeerde is een degressief belastingtarief.
  • In sommige landen is een proportioneel tarief (vlaktaks) hierbij is sprake van 1 belastingpercentage.

Slide 14 - Slide

Welk tarief houdt in dat mensen met hogere inkomens in verhouding meer belasting betalen?
A
Proportioneel belastingtarief
B
Degressief belastingtarief
C
Regressief belastingtarief
D
Progressief belastingtarief

Slide 15 - Quiz

Vermogen belasten
  • Box 3 is voor mensen die vermogen hebben. Vermogen bestaat uit spaargeld en beleggingen, met aftrek van schulden.
  • Je betaalt belasting over het rendement van je vermogen, dit noemen we rendementsheffing
  • Over het eerste deel vermogen betaal je geen belasting, dit is het heffingsvrij vermogen. Alles wat je meer hebt is je belastbaar vermogen.
  • De overheid gaat ervan uit dat je een bepaald percentage verdient aan je spaargeld of belegging. Dat is het fictief rendement. In box 3 betaal je belasting over het fictief rendement van je belastbaar vermogen.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Wat wordt bedoeld met belastbaar vermogen in Box 3?
A
Alles wat je meer hebt dan het heffingsvrij vermogen.
B
Al het vermogen inclusief schulden.
C
Het vermogen dat jaarlijks gecontroleerd moet worden.
D
Het vermogen van minderjarige kinderen.

Slide 18 - Quiz

Heffingskorting
Van het bedrag dat je in box 1 en 3 berekend hebt, mag je de heffingskorting aftrekken.
Dat is een korting op de inkomstenbelasting.
Na aftrek van de heffingskorting blijft het bedrag over dat je aan belasting moet betalen.
Er zijn verschillende heffingskortingen:
  • Voor iedereen geldt er een algemene heffingskorting.
  • Voor werkenden geldt een arbeidskorting.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is heffingskorting?
A
Een extra belasting die je moet betalen
B
Een verlaging van de BTW
C
Een korting op de inkomstenbelasting
D
Een subsidie voor werkenden

Slide 21 - Quiz

Je kunt nu
  • Je kunt in box 1 met behulp van het schijventarief de belasting berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat een progressief belastingtarief is.
  • Je kunt de vermogensrendementsheffing in box 3 berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat de heffingskorting is en de verschuldigde inkomstenbelasting berekenen.

Slide 22 - Slide

Begrippen paragraaf 6.2
  • Fictief rendement
  • Heffingskorting
  • Heffingsvrij vermogen
  • Progressief belastingtarief
  • Schijventarief
  • Vermogen
  • Vermogensrendementsheffing

Slide 23 - Slide

Aan het werk!
Maken opdrachten 6.2: 2, 4, 6, 7, 8 en 9 RO: 7, 8 en 19 
Maken Rekenopdrachten: 7, 8 en 19
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 6.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 6.2
 

timer
25:00

Slide 24 - Slide