Woordenschat centraal examen lezen kijken luisteren

Woordenschat centraal examen
Lezen, kijken, luisteren
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordenschat centraal examen
Lezen, kijken, luisteren

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kent alle belangrijke woorden die je moet kennen voor het examen. 

Slide 2 - Slide

Deze les
1. Inhoud begrijpen
2. Verbanden en structuren herkennen
3. Oordelen, beargumenteren en standpunt innemen
4. Kritisch beoordelen

Slide 3 - Slide

1. Inhoud begrijpen

Slide 4 - Slide

aanleiding
De directe reden waarom iemand over juist nu over een onderwerp schrijft of spreekt, dit is altijd een actuele gebeurtenis.
• In de inleiding noemt de schrijver de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
→ In de inleiding noemt de schrijver een actuele gebeurtenis die verklaart waarom hij juist nu over het onderwerp schrijft, bijvoorbeeld: de opening van een nieuwe vestiging van Intertoys. Let op: dit is altijd een concrete specifieke gebeurtenis, niet een proces dat al langer aan de gang is. 

Slide 5 - Slide

Wat is de directe aanleiding voor het maken van deze reportage?
- de internationale trend dat binnensteden als Venetië, Barcelona, Berlijn en Amsterdam steeds meer toeristen trekken
- de uitslag van een enquête onder binnenstadbewoners van Amsterdam
- de extreem grote massa toeristen die de binnenstad van Amsterdam overspoelt




Slide 6 - Slide

Wat is de directe aanleiding voor het maken van deze reportage?
A
de internationale trend dat binnensteden als Venetië, Barcelona, Berlijn en Amsterdam steeds meer toeristen trekken
B
de uitslag van een enquête onder binnenstadbewoners van Amsterdam
C
de extreem grote massa toeristen die de binnenstad van Amsterdam overspoelt

Slide 8 - Quiz

verklaring
Uitleg, bijvoorbeeld van hoe iets in elkaar zit of hoe iets komt.
• Alinea 6 geeft een verklaring voor de bewering in alinea 5.
→ In alinea 6 staat een uitleg bij wat er in alinea 5 wordt gezegd.

Slide 9 - Slide

illustreren
Toelichten, duidelijker maken.
• Hij vertelt een anekdote om te illustreren wat zij heeft verteld.
→ Hij vertelt een kort verhaaltje om duidelijker te maken wat zij heeft verteld.

Slide 10 - Slide

typeren / karakteriseren
Beschrijven, de kenmerken van iets of iemand noemen waaraan je het, haar of hem herkent.
• Hoe kan de reactie van huisarts Bas Houweling hierop het best worden getypeerd/gekarakteriseerd?
→ Hoe kun je de reactie van huisarts Bas Houweling het best beschrijven?

Slide 11 - Slide

2. Verbanden en structuren herkennen

Slide 12 - Slide

kern
Het belangrijkste.
• Wat is de kern van Kees Klomps verhaal?
→ Wat is het belangrijkste wat Kees Klomp wil zeggen?

(kern kan ook middenstuk betekenen)

Slide 13 - Slide

relatie
Verband, wat zaken of mensen met elkaar te maken hebben.
• Welke relatie is er tussen de uitspraken van Richard van Altena en van Dick van Soolingen over China?
→ Wat hebben de uitspraken van Richard van Altena en van Dick van Soolingen over China met elkaar te maken?

Slide 14 - Slide

conclusie
Een belangrijke uitspraak die volgt uit wat eerder is gezegd / geschreven.
• In de laatste alinea presenteert de schrijver de conclusie van zijn betoog.
→ In de laatste alinea doet de schrijver een belangrijke uitspraak die volgt uit zijn betoog.

Slide 15 - Slide

3. Oordelen, beargumenteren en standpunt innemen

Slide 16 - Slide

mening / standpunt
Wat iemand ergens van vindt.
• De mening van de auteur komt nauwelijks naar voren in de tekst.
→ De schrijfster laat in de tekst bijna niet merken wat zij er zelf van vindt.

Slide 17 - Slide

visie
De manier waarop je ergens naar kijkt en erover oordeelt.
• Hij geeft alleen zijn eigen visie op de zaak.
→ Hij vertelt alleen hoe hij er zelf naar kijkt en wat hij ervan vindt.

Slide 18 - Slide

argument
Uitleg bij een mening, waarom iemand iets vindt.
• Welk argument geeft de auteur bij zijn mening?
→ Welke uitleg geeft de schrijver waarom hij dat vindt?

Slide 19 - Slide

baseren op
Uitgaan van (bepaalde informatie).
• Hij baseert deze uitspraak op economische inzichten en zijn eigen ervaringen uit de praktijk.
→ Om tot deze uitspraak te komen gebruikt hij economische inzichten en zijn eigen ervaringen uit de praktijk.

Slide 20 - Slide

onderbouwen / ondersteunen
Met argumenten uitleggen dat iets klopt.
• De schrijver gebruikt die uitspraak om zijn eigen standpunt te onderbouwen.
→ De schrijver gebruikt die uitspraak als argument om uit te leggen dat zijn eigen mening klopt.

Slide 21 - Slide

aanvaardbaar

Geloofwaardig, zo dat je het goed genoeg vindt; onderbouwd met feitelijke bewijzen.
• Hoe maakt hij zijn uitspraak aanvaardbaar?
→ Hoe zorgt hij ervoor dat zijn uitspraak geloofwaardig is of als feitelijk juist wordt gezien?

Slide 22 - Slide

4. Kritisch beoordelen 

Slide 23 - Slide

bewering
Een uitspraak waarin iemand aangeeft hoe het nou echt zit.
• Welke bewering is volgens de tekst waar?
→ Welke uitspraak over hoe het nou echt zit, is waar volgens de tekst?

Slide 24 - Slide

bevestigen
Zeggen dat iets waar of juist is; zeggen dat iets klopt.
• Gebruikt hij het voorbeeld om het verhaal dat Jacco vertelt, te bevestigen of te ontkennen?
→ Gebruikt hij het voorbeeld om duidelijk te maken dat het verhaal van Jacco klopt of juist niet?

Slide 25 - Slide

nuanceren
Een onderwerp op verschillende manieren bekijken; verduidelijken door meer details te geven waardoor een vollediger beeld ontstaat.
• Met zijn reactie nuanceert hij deze uitspraak.
→ Met zijn reactie laat hij zien dat je op meerdere manieren naar de uitspraak kunt kijken.

Slide 26 - Slide

tegenwerping
Argument ertegen, bezwaar.
• Welke tegenwerping geeft Peter de Bie bij het verhaal van Henny van der Pluijm?
→ Welk bezwaar noemt Peter de Bie bij het verhaal van Henny van der Pluijm?

Slide 27 - Slide

weerleggen / ontkrachten
Met argumenten uitleggen dat iets niet klopt.
• De schrijver weerlegt de mening van de directeur.
→ De schrijver legt met argumenten uit dat de mening van de directeur niet klopt.

Slide 28 - Slide

commentaar
Opmerkingen waarin iemand uitlegt hoe hij er zelf over denkt.
• De presentatrice geeft de mening van de deskundige weer zonder verder commentaar.
→ De presentatrice geeft de mening van de deskundige weer zonder uit te leggen hoe ze er zelf over denkt.

Slide 29 - Slide

Ontkrachten
Mening
Karakteriseren
Ondersteunen
Weerleggen
Typeren
Standpunt
Onderbouwen

Slide 30 - Drag question

Mark brengt een andere kant van de zaak naar voren, waardoor het beeld vollediger wordt. Wat doet Mark?
A
karakteriseren
B
nuanceren
C
onderbouwen
D
weerleggen

Slide 31 - Quiz

Mark geeft een argument dat de mening van zijn baas weerspreekt. Mark geeft een ...
A
bewering
B
tegenwerping
C
bevestiging
D
onderbouwing

Slide 32 - Quiz

Het belangrijkste van een tekst heet ook wel...
A
kern
B
conclusie
C
standpunt
D
bewering

Slide 33 - Quiz

Huiswerk
Fase 2
Taak 1 Lezen
Opdracht 2 t/m 6 (p. 101 t/m 113)

Taak 2 Luisteren
Opdracht 5 (p. 143 + 144)

Slide 34 - Slide