Was vond je opvallend/leuk/minder leuk? En waarom?
Slide 3 - Slide
Toetsvoorbereiding
Neem de zin: De buurman heeft zijn heg in de ochtend geknipt.
Verdeel de zin in zinsdelen
Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan namelijk maar één zinsdeel staan.
Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde bij elkaar blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.
timer
2:00
Slide 4 - Slide
Toetsvoorbereiding
Maandag geef ik hem mijn huiswerk terug.
Ontleed de gehele zin
Schrijf alle de zinsdelen op, en als je klaar bent: vergelijk het met je buren
timer
3:00
Slide 5 - Slide
Toetsvoorbereiding
Zijn de beweringen juist? Kies: waar of niet waar.
A) Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus
de andere werkwoorden in de zin. [waar] / [niet waar]
B) Delen van een scheidbaar werkwoord horen niet bij het
werkwoordelijk gezegde. [waar] / [niet waar]
timer
1:30
Slide 6 - Slide
Toetsvoorbereiding
Welke uitspraken zijn waar?
A) Als ‘aan’ voor het meewerkend voorwerp staat kun je het vaak weglaten.
B) Het meewerkend voorwerp geeft aan wie iets ondergaat of overkomt.
C) Het meewerkend voorwerp is het antwoord op de vraag ‘Wie (wat) + pv?’
D) Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden als ‘vertellen’ en ‘geven’.
timer
2:00
Slide 7 - Slide
Toetsvoorbereiding
Welke uitspraken zijn waar?
A Als ‘aan’ voor het meewerkend voorwerp staat kun je het vaak weglaten.
D Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden als ‘vertellen’ en ‘geven’.
Slide 8 - Slide
Toetsvoorbereiding
Maak drie correcte zinnen. Begin eerst met een zin met twee zinsdelen.
Daarna maak je een zin met drie zinsdelen, vervolgens een zin met vier zinsdelen.
Je mag de eerdere zinsdelen steeds opnieuw in de volgende zinnen gebruiken.
timer
4:00
Slide 9 - Slide
Theorie: Bijwoordelijke bepaling
Bekijk de volgende zinnen:
Op zolder / liggen / twee paar schaatsen.
Yasmina / viert / over twee weken / haar verjaardag.
De barbecue / werd / vanwege het slechte weer / afgelast.
In deze zinnen zijn de vetgedrukte zinsdelen bijwoordelijke bepalingen. Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft vaak een plaats (op zolder), een tijd (over twee weken) of een reden (vanwege het slechte weer) aan.
timer
3:00
Slide 10 - Slide
Theorie: Bijwoordelijke bepaling
Zo vind je de bijwoordelijke bepalingen
Bekijk de zin: ’s Morgens / brengt / Koen / zijn broertje / naar school.
1. Noteer Persoonsvorm, Onderwerp en Werkwoordelijk gezegde
2. Check of de zin een Lijdend Voorwerp en Meewerkend Voorwerp bevat
3. Zoek of zinsdelen antwoord geven op vragen als Wanneer? Waar? Hoe? Die zinsdelen zijn meestal een bijwoordelijke bepaling.
timer
2:00
Slide 11 - Slide
Leren voor de toets
Maak opdracht 1 t/m 4 van §3
Maak opdracht 1 t/m 3 van §5
Maak opdracht 1 t/m 3 van §7
Maak opdracht 1 t/m 3 van §9
Maak opdracht 1 t/m 3 van §11
Oefen voor de toets! Maak opdrachten van §13
timer
15:00
Slide 12 - Slide
Afronding & Reflectie
Adjudant: kan je herhalen waar we aan gewerkt hebben?
Hoe vond je het gaan in jouw groep? Wat ging goed en wat kan beter?