VO Tekstverbanden en signaalwoorden


Wat is een doel/middel verband?
A
We hebben eerst een taart gebakken en daarna buiten gespeeld.
B
Om er voor te zorgen dat iedereen er bij kan zijn, houden we het feest op zaterdag.
C
Gisteren was ik heel erg moe, daarom heb ik tot 12:00 uur uitgeslapen.
D
Deze kerstvakantie ben ik naar Duitsland geweest. We hebben veel gegeten en gewandeld. Kortom, het was de beste kerstvakantie ooit!
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Wat is een doel/middel verband?
A
We hebben eerst een taart gebakken en daarna buiten gespeeld.
B
Om er voor te zorgen dat iedereen er bij kan zijn, houden we het feest op zaterdag.
C
Gisteren was ik heel erg moe, daarom heb ik tot 12:00 uur uitgeslapen.
D
Deze kerstvakantie ben ik naar Duitsland geweest. We hebben veel gegeten en gewandeld. Kortom, het was de beste kerstvakantie ooit!

Slide 1 - Quiz


Waar zie je een vergelijking?
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we frietjes eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.
D
Ik ben eet vegetarisch, omdat ik een dierenvriend ben.

Slide 2 - Quiz

Wat is een opsomming?
A
Ik heb een hond, een kat en drie vogels als huisdier.
B
Op zaterdag heb ik een voetbalwedstrijd en op zondag ga ik naar de stad met vrienden. Al met al heb ik een druk weekend.
C
Ik woon in een groot huis.
D
Witte bonen in tomatensaus lust ik niet evenals gekookte wortels, die lust ik ook niet.

Slide 3 - Quiz

Welk tekstverband herken je?

Door de harde tegenwind was hij later bij zijn afspraak.
A
doel/middel
B
vergelijking
C
oorzaak/gevolg
D
reden

Slide 4 - Quiz


Wat is een tegenstelling?
A
Het regent buiten, maar ik wil toch gaan wandelen.
B
Om die reden is hij mijn minst favoriete docent.
C
Voor mijn opstel zal ik vast wel een voldoende halen, mits ik de signaalwoorden goed gebruik.
D
Niemand heeft zijn huiswerk gemaakt, dus de docent moet de deadline voor het opstel maar even uitstellen.

Slide 5 - Quiz


Hoe kan je een opsomming herkennen?
A
Door signaalwoorden te herkennen zoals 'ook', 'tevens', 'verder'
B
Door te letten op de letterlijke betekenis van de tekst
C
Door te letten op de mening van de schrijver
D
Door te letten op de emoties van de hoofdpersoon

Slide 6 - Quiz

Signaalwoord
Geen signaalwoord

maar

   aan

worden 


 want

Hoewel

  slecht

Slide 7 - Drag question

Lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 8 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zie je in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 9 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
Volgorde in tijd
B
Opsomming
C
Reden
D
Conclusie

Slide 10 - Quiz

In twee- of drietallen
1. Schrijf een zin in je schrift met een opsommend tekstverband

2. Schrijf een zin in je schrift met een samenvattend tekstverband

3. Schrijf een zin in je schrift met een tegenstellend tekstverband

4. Schrijf een zin in je schrift met een chronologisch tekstverband

5. Schrijf een zin in je schrift met een toelichtend tekstverband

Klaar: onderstreep de signaalwoorden. 
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link