Examentraining 2

Welkom bij Aardrijkskunde! 
bespreken proefexamen
  • jouw antwoorden op je tafel
  • het proefexamen op je tafel
1 / 40
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 40 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Aardrijkskunde! 
bespreken proefexamen
  • jouw antwoorden op je tafel
  • het proefexamen op je tafel

Slide 1 - Slide

Programma 
  • Hoe ziet een examen eruit?
  • Hoe pak je een vraag aan? 
  • Bespreken vragen van eindexamen 2022-II

Slide 2 - Slide

Eindexamen AK

Slide 4 - Slide

Eindexamen AK
  • 8 opgaven, 2 per domein
  • 3 uur de tijd
  • Hoeveel minuten per opgave is dat?  

Slide 5 - Slide

Eindexamen AK
Op je tafel heb je:
  1. lijntjes papier
  2. opgavenboekje
  3. bijlage
  4. kaartenkatern 
Zelf neem je mee:
  • pennen 
  • (rekenmachine)
  • highligher 
  • WOORDENBOEK
  • evt paperclips

Slide 6 - Slide

Vaardigheden examen Aardrijkskunde 

Slide 7 - Slide

Hoe worden vragen bij het examen Aardrijkskunde gesteld?
  • Bronanalyse
  • Vraaganalyse
  • Formuleren
  • Tips voor het leren

Slide 8 - Slide

Bronanalyse - stappenplan
  1.  Ga naar de genoemde bron
  2. Waar gaat de bron over? Bedenk voor jezelf wat er te zien is. Kijk naar de titel, de kleuren, de legenda, de tekst bij de cartoon. Let op getallen, % etc.!
  3. Tekstbron: lees de tekst door
  4. Onderstreep eventueel belangrijke onderdelen. Als de bron over een bepaald land of gebied gaat kun je ook de atlas pakken om de ligging te bepalen.
  5. Interpretatie; waar gaat de bron over, zie je bepaalde patronen, koppeling met de lesstof

Slide 9 - Slide

Vraaganalyse - stappenplan (1)
  1.  Lees eerst de hele opgave door en de bronnenDan heb je al een globaal beeld waar de opgave over gaat en wat er van je gevraagd wordt. Het voorkomt dat je te impulsief en onvolledig antwoordt.
  2. Lees dan de 'Kop van de vraag' van de eerste vraag. Deze bevat vaak informatie ter inleiding van het probleem. Daarmee word je ‘op het spoor gezet’. Let op begrippen, tegenstellingen, specifieke omstandigheden etc.
  3. Onderstreep belangrijk elementen en probeer deze te koppelen aan je kennis over het onderwerp. (Waar in je boek / in de samenvatting staat de stof waar dit over gaat?)
  4. Lees dan de vraagzin. Hierin staat aangegeven wat er van je verwacht wordt. Het belangrijkste zijn de signaalwoorden. Dat zijn aanwijzingen voor het beantwoorden van de vraag

Slide 10 - Slide

Vraaganalyse - stappenplan (2)
  • Twee soorten signaalwoorden
  1. Hoe-woorden: Eisen van het antwoord; denk hierbij aan woorden als: beschrijf, geef aan/benoem, leg uit, verklaar, beredeneer, beargumenteer en beoordeel, vanuit .... dimensie
  2. Wat-woorden: Inhoudelijk; richting geven aan het antwoord. Demografisch, sociaal-cultureel, politiek, fysisch, situatiebeschrijving en gebiedskenmerken

-> onderstreep de signaalwoorden en koppel aan je eigen kennis
  • Leer goed op schaalniveau's en dimensies
  • Leer goed de basisbegrippen als sociaal / regionale ongelijkheid, centrum/periferie/semi-periferie
  • Leer goed de schema's zoals algemene luchtcirculatie, demografisch transitiemodel, geofactoren

Slide 11 - Slide

Dimensie/
invalshoek
  • fysische geografische dimensie
  • natuurlijke dimensie
  • politieke dimensie
  • economische dimensie
  • demografische dimensie
  • sociaal-culturele dimensie
Terug te vinden in je samenvatting boek

Slide 12 - Slide

Schaalniveaus
Fluviaal: schaalniveau van een stroomgebied. Gaat vaak over landsgrenzen heen

Slide 13 - Slide

Formuleren - stappenplan (1)
  1.  Kijk naar de eisen van het antwoord (signaalwoorden). 

  • Geef / benoem (oorzaken, redenen, voorbeelden etc). Dit kunnen korte antwoorden zijn. Let op de punten, vaak krijg je 1 punt per antwoord
  • Leg uit / verklaar. Hier moet je antwoorden in een aantal stappen. Let op de punten. Vaak oorzaak en gevolg
  • Beredeneer. Hier moet je antwoorden in een aantal stappen. Let op de punten, vaak krijg je per stap 1 punt. Vaak is de situatie uit de vraag/bron/atlas en het gevolg van de situatie.
  • Beschrijf. Hier moet je antwoorden in een aantal stappen. Let op de punten. 1 punt per stap

Slide 14 - Slide

Formuleren - stappenplan (2)
2. Begin je antwoord met een deel uit de vraag of eindig hiermee.
De eerste reden is ... en de tweede reden is....
De oorzaak voor ontbossing is .... en het gevolg is ....
Of je zet van te voren streepjes (antwoord net als de volgorde in de vraag) of schrijft oorzaak: / gevolg:

3.Geef niet meer antwoord dan nodig
Geef niet meer redenen, voorbeelden dan gevraagd. 
Geef elke reden die je schrijft een nummer

->Op het examen wordt alleen het gevraagde aantal nagekeken

Slide 15 - Slide

Formuleren - stappenplan (3)
4. Schrijf naar de volgorde van de vraag
b.v geef een economische en politieke reden. Neem deze volgorde dan ook over in je antwoord. Of geef duidelijk aan dat je eerst een politieke reden noemt door politiek: op te schrijven. Doe je dit niet dan kijken we na in de volgorde van de vraag. Beginnen met politiek en dit niet goed aangeven is fout.


Slide 16 - Slide

Formuleren - stappenplan (4)
5. Gebruik de bronnen / kaarten in je antwoord
Bijvoorbeeld op kaart 33 is te zien dat.... Eerst goed beschrijven van wat je op de bron/kaart zien, dit levert vaak al een puntje op.
Gebruik de door jou in de stof geleerde begrippen / theorieën zeker bij vragen als verklaar of leg uit.

6. Leg een begrip kort uit of gebruik begrippen in je antwoord
Als uit je antwoord blijkt dat je weet wat in een vraag genoemd begrip betekent levert dit al vaak een punt op. Gebruik de door jou in de stof geleerde begrippen / theorieën zeker bij vragen als verklaar of leg uit.

Slide 17 - Slide

Formuleren - stappenplan (5)
7. Schrijf duidelijk en in correcte zinnen
Wees concreet en voorkom onduidelijke, vage antwoorden:
Er is een ontwikkeling te zien -> De afgelopen jaren is het BNP..
Ze zijn -> De arbeiders uit de mijnen..
De ITCZ is verschoven -> In juli ligt de ITCZ ten noorden van..
Daar kunnen ze -> In het zuiden van Algerije kunnen de nomadische boeren... 

8. Wees geografisch correct
Gebruik geen termen als zomer en winter maar benoem de maanden. Denk hierbij om verschil tussen NH en ZH! Benoem dit ook. 
Links van Amsterdam ligt een zee -> ten westen van Amsterdam ligt de Noordzee
In de zomer ligt de ITZC -> In juli  (of januari...) ligt de ITCZ...

Slide 18 - Slide

Achteraf
  • Kijk uit met het thuis 'nakijken' van je examen: eigenlijk alleen de gesloten vragen kun je nakijken...
  • Geef jezelf niet 'zomaar' punten bij open vragen...
  • Ga het puntentotaal niet op een site invoeren voor een voorlopig cijfer...écht volkomen zinloos...
  • Niet bij je leraar vragen of je het goed hebt gemaakt: hij kan en mag niets zeggen...
Het klinkt misschien een beetje flauw, maar jouw geschiedenisleraar heeft minimaal 4 jaar gestudeerd om les te mogen geven en/of je examen na te kijken. En dan nog moet hij soms heel goed nadenken over jouw antwoord én advies vragen aan een andere leraar. 

Door even het antwoordmodel van het examen erbij pakken en jouw antwoorden vergelijken ("Dit heb ik ook ongeveer geantwoord..."), reken je jezelf misschien wel veel te rijk. 

En dan de sites waarop je je punten kunt invoeren voor een cijfer. Deze sites gaan uit van een normering tussen de 0,0 en de 2,0. Dit betekent ongeveer dat het cijfer dat je hieruit krijgt 2 hele punten kan verschillen. Dus bijvoorbeeld tussen een 5,0 en een 7,0! En dan ga je nog steeds uit van punten die je jezelf hebt gegeven...

En niet geheel onbelangrijk: de normering van vorig jaar is weer anders dan dit jaar!

Deze wijze van normering geldt overigens voor al jouw examens!
!

Slide 19 - Slide

Opgave 1: Regionale VN-ontwikkelingsindex
Algemeen    " Bij deze opgave horen de bronnen 1 en 2."

Wat ga je als eerste doen?  --> 
  1. Bronnen bekijken:
  • Titel
  • Legenda
   2. Kennis over dit onderwerp ophalen:
  • Ontwikkelingsindex 
  • Regionaal: vergelijk met BRP

Slide 20 - Slide

Opgave 1: Regionale VN-ontwikkelingsindex 
Vraag 1
Gebruik de bronnen 1 en 2. Uit deze bronnen moet je dus je informatie vandaan halen. 

Slide 21 - Slide

Opgave 1: Regionale VN-ontwikkelingsindex
Vraag 2
Tip: Zet eerst de letters a t/m d op je antwoordblad
Inhoud: wat weet je van de relatie centrum-periferiemodel en VN-ontwikkelingsindex? 
Algemene regel: hoe hoger de ontwikkeling van een land, hoe hoger de VN-ontwikkelingsindex.


Slide 22 - Slide

Opgave 1: Regionale VN-ontwikkelingsindex
Vraag 3
Gebruik bron 2. Vaardigheid: wisselen van schaalniveau
- China weet je (BRIC: C is van China), dus China is semi-periferie / of China is oranje tot groen dus VN-ontwikkelingsindex is medium, dus semi-periferie.
Zuid-Korea: VN-ontwikkelingsindex is beter dan in China dus Zuid-Korea is een centrumland.
- Vergelijk de regio met de letter X met de rest van het land. Doe hetzelfde met de letter Y. 

Slide 23 - Slide

Opgave 1: Regionale VN-ontwikkelingsindex
Vraag 4
Gebruik bron 2.        Vaardigheid: dimensies. 
Signaalwoorden:
Hoe: beredeneer -> oorzaak en gevolg
Wat: Regionale ongelijkheid/ politiek-economische beleid / jaren 90. 
Beleid: benoem iets van een maatregel, wet o.i.d. Wat heeft de overheid gedaan om te zorgen dat... 


Slide 24 - Slide

Opgave 2: Wereldstad Istandbul
Vraag 5
Algemeen: "bij deze opgave hoort bron ."  -> bekijk bron 3: titel en legenda. 

Vraag 5: 
Gebruik het kaartenkatern. 
Bedenk welke kaart je zou 
kunnen gebruiken.


Slide 25 - Slide

Opgave 2: Wereldstad Istandbul
Vraag 5
WAT weet je van wereldsteden? Associeer voor jezelf. Gebruik evt een kladblaadje. 
Check vervolgens op de kaarten of deze eigenschappen voor Istanbul kloppen. Gebruik ook je eigen kennis van Istanbul.



TIP Kaartenkatern:
Helaas krijg je slechts een
selectie van kaarten. (in tegenstelling tot de atlas). 
Kijk eerst op de kaarten of
je de informatie daaruit kan halen. Combineer dit zo nodig met je eigen kennis over het gebied / onderwerp.

Slide 26 - Slide

Opgave 2: Wereldstad Istandbul
Vraag 6
WAT: mondiale migratie / binnenlandse migratie / sociaal-culturele polarisatie. 
HOE: Beredeneer: oorzaak en gevolg

Inhoud: 
- wie komen er naar Istanbul vanuit de mondiale migratie? Op wie heeft Istanbul een aantrekkingskracht? 
- wie komen er naar Istanbul vanuit Turkije zelf? 
- wat is het verschil? --> hoe lijdt dit tot sociaal-culturele polarisatie? 
Geografische werkwijzen: 
  • wisselen van schaalniveau
  • dimensies

Slide 27 - Slide

Opgave 2: Wereldstad Istandbul
Vraag 7
Gebruik bron 3. Laat in je antwoord dan ook zien dat je informatie uit de bron hebt gehaald! En combineer dat met wat je zelf weet / kunt bedenken.

WAT:
 burgemeester / argumenten tegen / aanleg Istanbulkanaal
HOE: Geef 2 argumenten

Geografische werkwijze: wisselen van schaalniveau en dimensies:
Wie heeft belang bij de aanleg van het kanaal? Wie of wat heeft er last van? 

Slide 28 - Slide

Opgave 2: Wereldstad Istandbul
Vraag 8
Gebruik bron 3 en kaartenkatern. Laat in je antwoord dan ook zien dat je informatie uit de bron en kaart hebt gehaald! En combineer dat met wat je zelf weet / kunt bedenken.


Geografische werkwijze:  dimensies:
Welke belangen en angsten hebben Rusland, Turkije en andere landen vanuit:
  • economische 
  • (geo)politieke dimensie? 

Slide 29 - Slide

Opgave 3: Endogene krachten in Yellowstone National Park

Algemeen: 
Bij deze opgave horen de bronnen 4 tot en met 6
Bestudeer de bronnen: titels, legenda's enz. 
Haal je kennis op die bij deze opgave hoort (soorten vulkanisme, platentektoniek...)


Vraag 9: 



Geografische werkwijze:  dimensies:
Welke belangen en angsten hebben Rusland, Turkije en andere landen vanuit:
  • economische 
  • (geo)politieke dimensie? 

Slide 30 - Slide

Opgave 3: Endogene krachten in Yellowstone National Park
Vraag 9
WAT: hotspotvulkanisme / continentale korst / oceanische korst
HOE: leg uit: 2 punten dus 2 stappen (oorzaak en gevolg)

Haal je kennis over platentektoniek, soorten aardkorst en soorten vulkanisme op. Zie geleerde schema's in je hoofd en gebruik evt een kladblaadje (of maak een schema op je antwoordvel, dat is niet verboden).

Slide 31 - Slide

Opgave 3: Endogene krachten in Yellowstone National Park
Vraag 10
Gebruik bron 4 en het kaartenkatern (welke kaart? -> platentektoniek)
WAT: subductiezones, hotspots, aardbevingen 
HOE: geef (3 verschillen, dus 3 punten)

Haal je kennis over platentektoniek, 
soorten aardkorst en soorten vulkanisme op. 
Zie geleerde schema's in je hoofd en gebruik evt
 een kladblaadje (of maak een schema op je 
antwoordvel, dat is niet verboden).

Slide 32 - Slide

Opgave 3: Endogene krachten in Yellowstone National Park
Vraag 11
Gebruik bron 4 en het kaartenkatern (welke kaart? -> platentektoniek)
WAT: terrassenstructuur, gesteentekringloop, hydrologische kringloop
HOE: volgorde bepalen (alleen letters opschrijven!)



Tip: Als je niet zeker bent van een bepaalde stap, kun je deze letter weglaten (dat kan je een punt schelen)
TIP: Haal je kennis over de hydrologische en de gesteentekringloop op.
Zie geleerde schema's in je hoofd en gebruik evt
 een kladblaadje (of maak een schema op je
antwoordvel, dat is niet verboden).

Slide 33 - Slide

Opgave 3: Endogene krachten in Yellowstone National Park
Vraag 12
Gebruik bron 6
WAT: uitbarstingen / Old Faithful geiser / regelmatige tussenpozen.
HOE: Beschrijf in 2 stappen (oorzaak, gevolg)



Tip: Wat weet je van een geiser? Denk terug aan de vorige bronnen: bron 4 vertelt dat de geiser te maken heft met de hotspot.

Slide 34 - Slide

Opgave 4: Paleogeografie van Nederland
vraag 13
Bekijk bron 7 en lees het introductie tekstje bij de opgave. Bekijk ook de kaarten van Nederland paleogeografie en geologie. Onderstreep belangrijke woorden: paleogeografie, geologie, geomorfologie.

WAT: huidige loop / geomorfologisch / Saalien .
HOE: Leg uit -> 2 stappen (want 2 punten)



Tip: 
  • Hoe lopen de rivieren nu? 
  • Wat is het verschil met de vorige situatie (voor het Saalien verder naar het boorden)
  • Wat is er geomorfologisch veranderd in het Saalien? 

Slide 35 - Slide

Opgave 4: Paleogeografie van Nederland
vraag 14
Gebruik kaartenkatern (welke kaart? 13 en/of 14)
WAT: klimaat / Weichselien (laatste ijstijd)
HOE: meerkeuze (Alleen klimaatcode opschrijven)



Tip: 
  • geen landijsbedekking in Nederland, wel daar vlaknbij (in de huidige Noordzee). dus koud. 
  • Welke koude klimaten ken je nu? 
  • Welke is het meest waarschijnlijk? 

Slide 36 - Slide

Opgave 4: Paleogeografie van Nederland
vraag 15
Gebruik kaartenkatern (welke kaart? 13 en/of 14)  (13 D1, 2 en 3)
WAT: Subatlanticum materiaal afgezet/ vergelijking Midden Atlanticum en Laat Atlanticum
HOE: Leg uit (oorzaak gevolgrelatie)



Tip: 
  • welk verschil zie je op de kaart? -> meer veen (= het gevolg) 
  • Hoe komt dat verschil? Wat is daaraan voorafgegaan (wat is de oorzaak)?
FormuleerTIP:
  • Schrijf op je antwoordvel: 
  • Oorzaak: 
  • Gevolg:  (schrijf hier op wat je op de kaart ziet, vul daarna in wat de oorzaak is. 

Slide 37 - Slide

Opgave 4: Paleogeografie van Nederland
vraag 16
Gebruik bron 7 en het kaartenkatern (welke kaart? 13 en/of 14)  (13C en 14 )  EN 10 (Noord-Nederland voor de locaties)
WAT: Hogeberg (Texel) / heuvels (Friesland) / ontstaanswijze / ontstaansperiode 
HOE: Geef (enkele woorden zijn genoeg) 



Slide 38 - Slide

Opgave 5: 'Wie is de Mol' in Colombia
vraag 17
Algemeen: 
Bij deze opgave horen de bronnen 8 tot en met 11. 

Bekijk de bronnen: titels, legenda.... 
Lees de introductietekst bij de opgave 


Vraag 17: 
  • Lees de tabel door
  • Haal je kennis op over het onderwerp en de 
        begrippen




Slide 39 - Slide

Succes met je examens!

Slide 40 - Slide