14.3 dl2 klassikaal

13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen
1 / 56
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen

Slide 1 - Slide

Deze les:
- D-toetsje 14.1 + 14.2
- Nabespreken 14.2 + 14.3
- Afronden 14.3 Impulsgeleiding: oefening
- 14.4 Impulsoverdracht met lessonup: Zelfstandig

Slide 2 - Slide

Hersenfuncties
1848
ongeluk bouw Spoorwegen Canada
Gage

Slide 3 - Slide

Wit en Grijs verklaren met bouw neuron

Slide 4 - Slide

Bouw ruggenmerg
reflex?
perifeer/centraal?

autonome ZS?

Slide 5 - Slide

Opdracht
Maak de D-toets 14.1 en 14.2 op classroom

Slide 6 - Slide

Groepsopdracht: Kanaaltjes in actie
Jullie gaan uitbeelden wat er gebeurt in het celmembraan van een neuron wanneer er een impuls langskomt. Je beeld alle stappen uit en maakt daar een stopmotion filmpje van.  
1. Bedenk welke kleur (snoepjes/kraaltjes) welke ionen voorstellen. Leg/teken/schrijf op het vel een legenda. 
2. Leg de Natrium-Kaliumpomp in het membraan, let op de oriëntatie en energieverbruik (ATP). 
3. Leg de ionen zo op het vel neer dat er sprake is van een rustpotentiaal.
4. Maak per fase een foto (rustpotentiaal, depolarisatie, repolarisatie, hyperpolarisatie en rustpotentiaal), waarin je laat zien wat er gebeurt met ionenconcentraties, de natrium- en kaliumkanaaltjes en de natriumpomp. 
→ Geef daarbij in de grafiek links onderin aan waar jullie je bevinden in het actiepotentiaal.  


Slide 7 - Slide

Nabespreken actiepotentiaal

Slide 8 - Slide

Vul in

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Absoluut refractaire periode
Vanaf depolarisatie is er een periode dat het neuron tijdelijk ongevoelig is voor nieuwe prikkels. 

Deze tijd heet de absoluut refractaire periode (ong. 1 msec)
Dit wordt veroorzaakt doordat Na+-poorten na sluiten (repolarisatie) tijdelijke volledig blokkeren. 


Slide 12 - Slide

Relatief refractaire periode
Tijdens de hyperpolarisatie zijn de Na+-poorten weer actief, maar nog gesloten. 
Het rustpotentiaal is nog niet volledig bereikt, de ionverdeling wordt hersteld door de Na/K-pomp. 

Deze periode heet de relatief refractaire periode (ong. 2 msec). In deze periode kan alleen een extra sterke prikkel het neuron opnieuw prikkelen.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Leg uit dat een actiepotentiaal niet terug kan.

Slide 15 - Open question

Lange afstanden
Lange uitlopers hebben een myelineschede.
Deze myelineschede versnelt de impuls geleiding.

Slide 16 - Slide

Lange afstanden
Op de plek van de myeline kunnen er geen ionen in of uit de cel. Er bevinden zich geen Na+/K+-pompen of Na+ en K+ poorten.
Op de plek van de insnoering van Ranvier kan dit wél.
Hierdoor 'springt' de impuls van insnoering naar insnoering. Dit is nóg sneller.
Dit heet saltatoire impulsgeleiding (= sprongsgewijze).

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Gevolgen van een sterkere prikkelsterkte?

Hoe kunnen neuronen doorgeven dat een prikkel sterker is?
Bijv. Grotere druk bij je hand of meer licht in het oog.

Slide 19 - Slide

Prikkelsterkte
Sterkere
prikkel: hogere frequentie
van actiepotentialen.

De actiepotentiaal is altijd
even sterk!

Slide 20 - Slide

Opdracht
- Huiswerk 14.3 nabespreken: vragen stellen!/ opnieuw maken?

-Bestuderen Nectar 14.4 + lessonup 14.4 als voorbereiding do


Slide 21 - Slide

Inhoud hoofdstuk
13.1 Bouw centraal zenuwstelsel (onderdelen hersenen) 2 lessen
13.2 Cellen in het zenuwstelsel
13.3 Impulsgeleiding (hoe gaan signalen door een zenuwcel) 2 lessen
13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen 
13.5 Autonoom zenuwstelsel (onbewuste deel van het zenuwstelsel)

Slide 22 - Slide

Doel 14.4
Je leert hoe de overdracht van impulsen van het ene op het andere neuron plaatsvindt

Slide 23 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Gebeurt altijd één richting op.


Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Wat gebeurt er in de synaps? Tabel 88G

Slide 26 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Gebeurt met behulp van neurotransmitters.
Lijst met belangrijkste neurotransmitters staat in Tabel 88I.

Slide 27 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Exciterende neurotransmitters
Stimuleren het ontstaan van een impuls in het volgende neuron

bv Acetylcholine, glutamaat, adrenaline, dopamine
Inhiberende neurotransmitters
Remmen het ontstaan van een impuls in het volgende neuron

bv GABA, serotonine

Slide 28 - Slide

Bekijk Tabel 88i, vooral de laatste kolom. Wat valt je op?

Slide 29 - Open question

Effect van exciteren en inhiberen?
Dopamine en serotonine komen veel in de hersenen voor en beïnvloeden samen stemming, aandacht en leerprocessen: 

Een verstoord evenwicht tussen deze twee stoffen kan zorgen voor aandoeningen zoals:
- Parkinson (dopamine tekort)
- Schizofrenie (teveel dopamine). 

Slide 30 - Slide

Invloed genotsmiddelen/ toxische stoffen
Alcohol:  
- Waarnemingsvermogen en reactievermogen wordt aanzienlijk minder.  
- Sensorische en motorische impulsgeleiding wordt geremd (inhiberend)  
- Impulsoverdracht in bepaalde synapsen in de hersenen vermindert. 

Morfine, heroïne (pijnstillers):
- Verhindert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen.  
- Impulsen die in de hersenen pijngewaarwording veroorzaken kunnen niet ontstaan.

Nicotine:
- Stimuleert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen (exciterend)

LSD/XTC/Cocaine:
- Beïnvloeden neurotransmitters dopamine- en serotonine afgifte en binding.


Slide 31 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 1a: Impuls komt aan bij de synaps (presynaptisch membraan)

Slide 32 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 1b: Ca2+ poorten gaan open, Ca2+ ionen stromen de cel in

Slide 33 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 2: Neurotransmitterblaasjes worden gemobiliseerd (klaargezet)

Slide 34 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 3: Blaasjes fuseren met presynaptisch membraan – neurotransmitter in synaptische spleet

Slide 35 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 4: Neurotransmitter bindt aan receptoren op het post-synaptisch membraan

Slide 36 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 5: Na+ poorten openen: depolarisatie, actiepotentiaal bij voldoende prikkeling

Slide 37 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 6: Neurotransmitter wordt afgebroken door enzymen, poorten sluiten

Slide 38 - Slide

Exciterende neurotransmitter-> EPSP
Exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk minder negatief

Slide 39 - Slide

Inhiberende neurotransmitter
Stap 5: K+ poorten openen (K+ naar buiten!), dus hyperpolarisatie!
X
X

Slide 40 - Slide

Inhiberende neurotransmitter-> IPSP
Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk  negatiever

Slide 41 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Elk neuron maakt maar één type neurotransmitter en kan dus ook alleen maar óf exciterend óf inhiberend zijn.

Of er een actiepotentiaal in het volgende neuron ontstaat, hangt af van de optelsom (summatie) = het effect van alle exciterende (EPSP) en inhiberende (IPSP) neurotransmitters op het postsynaptische potentiaal. 

Slide 42 - Slide

EPSP + IPSP = summatie
Elk neuron heeft contact met meerdere andere neuronen.

Slide 43 - Slide

EPSP + IPSP = summatie
De EPSP als gevolg van één stimulerende neurotransmitter is meestal te gering om een actiepotentiaal op te wekken.

Slide 44 - Slide

EPSP + IPSP = summatie
De optelsom (summatie) van alle EPSP's en IPSP's op een bepaald moment bepalen of er in het postsynaptisch neuron een actiepotentiaal optreedt.

Slide 45 - Slide

Verschillende typen schakelingen
 A) Convergentie – Informatie uit verschillende bronnen komt samen bij één neuron.

Slide 46 - Slide

Verschillende typen schakelingen
 B) Divergentie – Informatie uit één bron wordt verspreid naar verschillende bestemmingen.

Slide 47 - Slide

Verschillende typen schakelingen
 C) Parallelcircuit – Eén prikkel veroorzaakt een korte reeks actiepotentialen omdat de parallelwegen verschillend van lengte zijn.

Slide 48 - Slide

Verschillende typen schakelingen
D) Positieve terugkoppeling – Impulsen kunnen circuleren zodat één prikkel een lange reeks actiepotentialen aan de outputkant kan veroorzaken. Het inhiberende neuron kan het proces zo nodig stoppen. Dergelijke circuits kunnen fungeren als ritmegenerator (bijv. voor rillen of krabben). 

Slide 49 - Slide

Verschillende typen schakelingen
E) Negatieve terugkoppeling – Hierdoor wordt een limiet gesteld aan de vuur-frequentie van het output-neuron; van belang om overstimulatie van bijvoorbeeld spiervezels te voorkomen. 

Slide 50 - Slide

Verschillende typen schakelingen
F) Reciproke inhibitie (wederkerige remming) – Een belangrijk mechanisme dat o.a. gebruikt wordt in het motorische systeem: aanspanning van een buigspier leidt automatisch tot ontspanning van een strekspier, en andersom. 
Het circuit is ook bruikbaar voor functies als contrastversterking en ruisonderdrukking. 

Slide 51 - Slide

1
2
3
4
Exciterend, inhiberend of niets?

Slide 52 - Slide

Inhiberende neurotransmitter
Exciterende neurotransmitter
1
2
3
4

Slide 53 - Drag question

Doel 14.4
Je hebt geleerd hoe de overdracht van impulsen van het ene op het andere neuron plaatsvindt

Slide 54 - Slide

Begrippen 14.4
synaps, presynaptisch/ postsynaptisch membraan, synapsspleet, neurotransmitter, exciterende/ inhiberende postsynaptische potentiaal, summatie

Slide 55 - Slide

Huiswerk
- Maak 14.4
- Voorbereiden voor volgende les: D-toetsje 14.3 + 14.4

Slide 56 - Slide