Algemene Rechtsleer

Wat zijn argumenten voor de opvatting dat er een nauw verband tussen recht en moraal bestaat?
A
Reden of rechtvaardiging voor de straffen die men bij overtreding van de norm oplegt
B
De betekenis van internationale recht van de mensenrechten
C
Regels weerspiegelen de moraal van hun tijd
D
Er zijn helemaal geen argumenten daarvoor.
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
LawUniversity

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat zijn argumenten voor de opvatting dat er een nauw verband tussen recht en moraal bestaat?
A
Reden of rechtvaardiging voor de straffen die men bij overtreding van de norm oplegt
B
De betekenis van internationale recht van de mensenrechten
C
Regels weerspiegelen de moraal van hun tijd
D
Er zijn helemaal geen argumenten daarvoor.

Slide 1 - Quiz

Waar ligt de nadruk op bij natuurrecht?
A
Het recht van de sterksten geldt.
B
De uitvaardiging van rechtsregels door het bevoegde gezag.
C
Het verband tussen recht en moraal
D
Het verband tussen recht en de handhaving daarvan.

Slide 2 - Quiz

Noem een onvervreemdbare recht van de mens zoals bepaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
A
Verbod van slavernij
B
Recht op internationale medische hulp
C
Recht op arbeid
D
Vrijheid van meningsuiting

Slide 3 - Quiz

Wat houdt een onvervreemdbare wet in?
A
Geen wetgever kan ze terzijde stellen.
B
De wetgever mag de wet terzijde stellen indien dit niet overeenkomt met nationaal recht.
C
**
D
**

Slide 4 - Quiz

De theorie van het natuurrecht is meer dan 2000 jaar oud. In het boek worden drie wijzen genoemd die zich hiermee bezighielden.
A
Pythagoras, Heracles, Cesar
B
Plato, Rembrandt, Lincoln
C
Mountbatten, Lucas, Foley
D
Aristoteles, Cicero, Thomas van Aquino

Slide 5 - Quiz

De regels (het positieve recht) geven niet altijd duidelijk de norm weer. Noem een arrest die dit illustreert.

A
Muilkorfarrest
B
Elektriciteitsarrest
C
**
D
**

Slide 6 - Quiz

Noem drie gezichtspunten van het recht.
A
Inhoud (natuurrecht) Afkomst (rechtspositivisme) Werking (rechtsrealisme)
B
Wet Jurisprudentie Gezag
C
Publiekrecht Privaatrecht Fiscaal recht
D
**

Slide 7 - Quiz

Noem de drie dimensies van het recht.
A
De oude dimensie De middeleeuwse dimensie De absolute dimensie
B
De Aquino dimensie De Montesqieu dimensie De Plato dimensie
C
Interpretatie dimensie Historische dimensie Rechterlijke dimensie
D
Normatieve dimensie Ideele of filosofische dimensie Actuele of sociologische dimensie

Slide 8 - Quiz

Wat is het objectieve recht?
A
De bevoegdheid of aanspraak die men aan het objectieve recht ontleent.
B
De objectieve beoordeling van rechtsregels.
C
Het systeem van rechtsregels en rechtsbeginselen.
D
Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met objecten.

Slide 9 - Quiz

Wat is het subjectieve recht?
A
Het recht volgens een bepaald onderwerp.
B
Het recht dat ondergeschikt is aan het formele recht.
C
Het recht van burgers onder een Koning.
D
De bevoegdheid of aanspraak dat men aan het objectieve recht ontleent.

Slide 10 - Quiz

De juiste definitie van privaatrecht:
A
Het recht op privacy.
B
Gericht op de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling.
C
Recht dat niet in het openbaar gesproken wordt.
D
Geheim recht.

Slide 11 - Quiz

Definieer publiekrecht
A
Regelt de inrichting van de staat en staatsorganen en de verhouding tussen overheid en burgers.
B
Recht dat uitsluitend in het openbaar wordt gesproken.
C
Rechtsvorm waarbij het publiek beslissingsbevoegdheid hebben.
D
***

Slide 12 - Quiz

Wat is dwingend recht?
A
Dit is wanneer de rechter je dwingt om een besluit te maken.
B
Dit betreft regels waar men niet van af kan wijken.
C
Recht dat is opgelegd door een koning.
D
Dictatuur.

Slide 13 - Quiz

Noem een voorbeeld van blote rechtsfeiten.

Slide 14 - Open question