P3

Examentraining P3
Mens en Activiteit
1 / 36
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 36 slides, with text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Examentraining P3
Mens en Activiteit

Slide 1 - Slide

Doelgroep
Een doelgroep is een groep mensen die iets met elkaar gemeen (hetzelfde) hebben. Denk aan leeftijd, hobby of een beperking.

Slide 2 - Slide

Factoren die invloed hebben op je ontwikkeling:
  • Interne factoren. Deze zijn aangeboren. Haarkleur en talent
  • Externe factoren. Factoren van buitenaf. Cultuur en   omgeving.

Slide 3 - Slide

Leeftijdsgroepen
0-2 jaar --> Baby en dreumes
2-4 jaar --> Peuter
4-6 jaar --> Kleuter
6-12 jaar -> Schoolkind
12-18 jaar -> Tiener
18-60 jaar-> Volwassenen (jong volwassenen 18-35 jaar & volwassenen 35-60 jaar)
60 en ouder -> Ouderen

Slide 4 - Slide

Ontwikkelingsgebieden

  1. Motorische of lichamelijke ontwikkeling
  2. Sociaal- emotionele ontwikkeling
  3. Cognitieve ontwikkeling

Slide 5 - Slide

1. Motorische of lichamelijke ontwikkeling
Motoriek is het vermogen om te bewegen
  1. GROVE MOTORIEK:
    Grote, grove, bewegingen. Lopen, zwemmen, hinkelen, stappen en springen.
  2.  FIJNE MOTORIEK:
        Dit zijn bewegingen waarbij een deel van het lichaam                                                  ingeschakeld wordt. Handen of vingers. Kleien, puzzelen,                                          schrijven en knippen.
 

Slide 6 - Slide

2. Sociaal- emotionele ontwikkeling
Dit is de omgang  met andere mensen en ontwikkeling van 
emoties en gevoelens. 

Je kunt je bijvoorbeeld inleven in iemand anders.

Slide 7 - Slide

3. Cognitieve ontwikkeling
Dit is de ontwikkeling van het denken, waarnemen, het geheugen en de spraak en taal.

Je leert praten maar ook verbanden leggen en logisch nadenken.

Slide 8 - Slide

Leer & lees:
Bladzijden 100 t/m 120 uit P3
Motorische ontwikkeling in een tijdlijn

Slide 9 - Slide

Lichamelijke beperking
Een lichaamsdeel werkt niet zoals het zou moeten werken.

Slide 10 - Slide

Zintuigelijke beperking
Met een zintuigelijke beperking wordt bedoeld dat bepaalde zintuigen niet of onvoldoende werken.

Ruiken, proeven, horen, zien en voelen zijn zintuigen.

Slide 11 - Slide

Leefwereld: alle personen en dingen waarmee iemand in zijn leven te maken heeft.
Sociale omgeving: de relaties die ieder mens in de loop van de jaren met anderen opbouwt.
Sociale relaties: zijn relaties met je familie, buren, vrienden en collega's.
Met sociale structuren wordt bedoeld hoe met elkaar omgaat.

Slide 12 - Slide

Het socialisatieproces is alles wat je meemaakt, alles waardoor je bent wie je nu bent.
  1. Primaire socialisatie: alle dingen die je meemaakt binnen je gezin.
  2. Secundaire socialisatie: alle dingen die je meemaakt buiten het gezin. Buurt, werk, school, familie, vrienden. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Cultuur:
De overdracht van kennis, waarden en normen tussen verschillende mensen binnen een samenleving.
Waarden:
Zijn de dingen in het leven waar je waarde aan hecht. Dit zijn dingen die voor jou belangrijk zijn.
Normen:
Zijn de regels waardoor je deze waarden kunt uitvoeren. Normen heb je dus nodig om je waarden na te leven.
Multicultureel:
Uit meerdere culturen bestaand, door meer culturen
bevolkt.

Slide 15 - Slide

Cultuuroverdracht kan op 3 manieren:
  1. Generatie (oud geeft door aan jong).
  2. Geografie (als je verhuist naar een ander land neem je je cultuur vaak mee).
  3. Economische situatie (verschil tussen rijk en arm)

Slide 16 - Slide

Subcultuur
Een subcultuur is een groep mensen binnen de samenleving, die een deel van de cultuur niet wil overnemen. Vaak worden subculturen gevormd door een muzieksmaak of een bepaalde kledingstijl. Emo's, skaters of hiphoppers. 

Slide 17 - Slide

Religie is een ander woord voor geloof en belangrijk binnen een cultuur.

De vier grootste religies wereldwijd zijn:
  • Het jodendom
  • Het Christendom
  • De Islam
  • Het Hindoeïsme 

Zorg dat je weet welke kenmerken er bij de religies horen.

Slide 18 - Slide

Communicatie 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Non-verbaal en verbaal
Verbaal:
Alles met woorden. Gesproken of geschreven. 
Non-verbaal: 
Gebaren, houding en uitstraling.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

ACTIEF LUISTEREN
= BETROKKEN ZIJN

- afsluiten voor andere dingen, de rust om te luisteren
- lichaamstaal (zithouding, oogcontact, rust) 
- knikje, 'mimiek'
- luistergeluiden [hmhm]
- de ander laten uitpraten
- samenvatten / doorvragen




Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Visuele beperking en communicatie
  1. Als je iemand gedag zegt, zeg dan ook je naam.
  2. Stel mensen in een groep voor, bijvoorbeeld bij een groepsactiviteit. 
  3. Informatie op papier is in Braille. 
  4. Vertel wat je aan het doen bent. 

Slide 25 - Slide

Auditieve beperking en communicatie
Je communiseert in gebarentaal. Dit is een taal waarbij woorden en begrippen worden uitgebeeld met je handen

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Behoeftepiramide van Maslow

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Observeren:
Waarnemen van gedrag.

Objectief:
Wie objectief is, let alleen op feiten. Men laat zich niet door gevoel beïnvloeden.

Subjectief:
Iemand is subjectief als hij uitgaat van zijn eigen gevoel en mening.

Slide 30 - Slide

Methodes van observeren


  1. Beschrijvende observatie
    Alles wat je waarneemt, de feiten, schrijf je op. Dit kan veel zijn. Dit doe je als je niet precies weet wat je gaat observeren.
  2. Observatieschema
    Dit is een lijst waarop je bepaalde gedragingen kunt aankruizen. 

Slide 31 - Slide

Drie-fase-plan bij organiseren van activiteiten:

1. Voorbereiden 
Stap 1 Brainstormen 
Stap 2 Keuzes maken (wie, wat waar, wanneer, waarom)
Stap 3 Plan van aanpak presenteren
Stap 4 Activiteit keizen
Stap 5 Voorbereiding, uitvoering en nazorg van het draaiboek)
2. Uitvoeren 
Stap 6 (welkom, instructie/ uitleg/ doel/ regels)
Stap 7 (begeleiden, bijsturen van de activiteit)
Stap 8 (afronden, prijsuitreiking)
Stap 9 (opruimen, schoonmaken, nabespreken)
3. Evalueren 
Stap 10 Evaluatie
Stap 11 Conclusies voor de toekomst

Slide 32 - Slide

Waarom organiseer je iets?
  1. Ontmoeten
  2. Actief zijn
  3. Leren
  4. Ontspannen
  5. Ontdekken
  6. Meedoen/ participatie (samenleving
  7. Zelfstandigheid (dagritme)

Slide 33 - Slide

Soorten activiteiten
  1. Arbeidsmatige activiteiten (iets maken op de dagbesteding)
  2. Educatieve activiteiten (computervaardigheden)
  3. Zelfzorgactiviteiten (leren aankleden, boodschappen doen)
  4. Ontspanningsactiviteiten (zingen, sporten)

Slide 34 - Slide

Voorbeeld draaiboek

Slide 35 - Slide

Een draaiboek is een uitgewerkt plan van aanpak van een activiteit. In een draaiboek staat in chronologische volgorde vermeld wat wanneer gadaan en georganiseerd moet worden om een activiteit succesvol te kunnen uitvoeren. 

Slide 36 - Slide