HC1: H1 (basisbegrippen) + H2 (de vraag)

Micro economie
1 / 70
next
Slide 1: Slide
economieHBOStudiejaar 1

This lesson contains 70 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Micro economie

Slide 1 - Slide

Even voorstellen...
Roberto Alvarez (29)

Doetinchem

Docent algemene economie & vakdidactiek

Achtergrond: VO

Expertise: economie, D&P, internationalisering en digitale didactiek

Slide 2 - Slide

Agenda
  1. Hoe zit de OWE Micro economie in elkaar?
  2. Pre-test + nabespreking
  3. H1 (basisbegrippen)
  4. H2 (de vraag)
  5. samenvatting les

Slide 3 - Slide

OWE micro
  • Onderwijs Online → ook zelfstudie mogelijk 
  • Periode 1: Inleiding micro-economie   → jaar 2 = verdieping micro
  • Periode 2: Inleiding macro-economie → jaar 2 = verdieping macro

  • Let op! Ik leg niet alles uit! Sommige dingen kun je gewoon zelf uit het boek halen.  

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
H1: 
  • Basisbegrippen Micro (o.a. micro economie, schaarste, KANO, allocatie, endogene- en exogene grootheden)

H2: 
  • De vraag naar een product (o.a. vraagbepalende factoren, behoefte, prijs, inkomen en elasticiteiten)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wat versta jij onder 'micro economie'?

Slide 7 - Mind map

PRE-TEST
Kennis van micro economie checken!

Slide 8 - Slide

Micro economie gaat over het nemen van beslissingen over de allocatie van schaarse goederen door....
A
huishoudens
B
bedrijven
C
huishoudens & bedrijven
D
overheid

Slide 9 - Quiz

Schaarste in de economie betekent..
A
dat je productiefactoren moet opofferen.
B
dat er ergens weinig van is.
C
dat het erg duur is.
D
dat je het niet mag kopen.

Slide 10 - Quiz

Dit is een grafiek van ...
A
de vraag
B
het aanbod

Slide 11 - Quiz

H1: basisbegrippen
  • Schaarste
  • Welvaart
  • Opofferingskosten
  • Productiefactoren

Slide 12 - Slide

Schaarste

Slide 13 - Slide

Welvaart
Welvaart betekent: in hoeverre je met je middelen (tijd en geld) in je behoeften kunt voorzien. 

Slide 14 - Slide

Opofferingskosten
Keuzeprobleem…. 
 
Definitie: de kosten voor het beste alternatief! 

Slide 15 - Slide

Opofferingskosten(2)
Netto baten = baten - kosten
Opofferingskosten = hoogste alternatieve netto baten
Gecorrigeerde netto-baten = netto baten - opofferingskosten

Slide 16 - Slide

Opofferingskosten (3)

Slide 17 - Slide

Productiefactoren (& beloning)
1   Kapitaal                              rente 
2   Arbeid                                 loon     
3   Natuur                                pacht (huur) 
4   Ondernemerschap      winst 

Slide 18 - Slide

Vraag & aanbod: experiment
Leerdoelen:
  1. illustratie van het evenwicht dat wordt gegeven door het snijpunt van de collectieve vraag- en aanbodcurves; 
  2. illustratie van het prijsmechanisme; 
  3. Het maken van de vertaalslag van het theoretische begrip 'Volledige Vrije Mededinging' naar praktijksituaties.
Bron

https://www.expertisecentrumeconomie.nl/lesmateriaal/videos-experimenten/volledige-vrije-mededinging/

Slide 19 - Slide

Vraag & aanbod: experiment
Leerdoelen:
  1. illustratie van het evenwicht dat wordt gegeven door het snijpunt van de collectieve vraag- en aanbodcurves; 
  2. illustratie van het prijsmechanisme; 
  3. Het maken van de vertaalslag van het theoretische begrip 'Volledige Vrije Mededinging' naar praktijksituaties.
Bron

https://www.expertisecentrumeconomie.nl/lesmateriaal/videos-experimenten/volledige-vrije-mededinging/

& 'Economische experimenten' (Grol, 2016)

Slide 20 - Slide

Vraag & aanbod: voorbeeld




                                  Teken de grafiek: 
                                   verticale as stappen van '5' (prijs in €)
                                   horizontale as stappen van '0,5' (aantal x 1000)
Vraag
Prijs (€)         Vraag (x1000)
25                   1
22,50             2
20                  3

Aanbod
Prijs (€)         Aanbod (x1000)
25                   3
22,50             2
20                   1

Slide 21 - Slide

Vraag & aanbod: voorbeeld (2)

Slide 22 - Slide

Productiefactoren zijn “alternatief aanwendbaar”
  • Waar kun je K, A, N en O allemaal wel niet voor inzetten? 
  • Wat wordt er in de maatschappij geproduceerd en hoe? 

  • = Allocatievraagstuk 

Slide 23 - Slide

H2: de vraag naar een product

Slide 24 - Slide

Praktijkvoorbeeld
  • Wat bied je voor deze telefoon? 
 
  • Wie zou deze willen kopen voor 1000 euro? 
  • En voor 500 euro? 
  • En voor 100 euro? 
 
  • We zien dat wanneer de prijs daalt, de vraag ernaar toeneemt. 
  • Negatief verband 

Slide 25 - Slide

In een grafiek

Slide 26 - Slide

De vraaglijn in een vergelijking + grafiek
Y = ax + b
Qv = - aP + b

Qv = gevraagde hoeveelheid
P = prijs van product 'X'
a = mate waarin de vraag reageert op de prijs (negatief zie '-') 
b = gedeelte van de vraag die niet afhankelijk is van de prijs




Slide 27 - Slide

De vraaglijn in een vergelijking + grafiek:
voorbeeld maaltijd op Defqon.1
Hoe teken je zoiets? 
Check deze link  
voor voorbeelden.

Slide 28 - Slide

Collectieve vraaglijn
!
Als de prijs verandert, blijf de vraaglijn hetzelfde

Slide 29 - Slide

Prijsverandering
∆P 
variabele in de formule
 = verandering op de lijn

Slide 30 - Slide

Andere verandering: bijvoorbeeld: hoger inkomen
∆ Inkomen  
variabele buiten de formule
 = van de lijn

Slide 31 - Slide

Prijselasticiteit van de vraag
Hoe reageert de vraag op een prijsverandering?
 
Dus oorzaak = prijsverandering en gevolg = vraagverandering 
 
Bijna altijd: prijs ↑ , vraag ↓  en andersom 
 
Maar voor een producent is het van belang hoe groot deze vraagverandering is. 

Slide 32 - Slide

Prijselasticiteit: praktijk

Slide 33 - Slide

Wanneer is het als bedrijf slim om je prijs te verhogen?
A. Als de klanten in sterke mate geneigd zijn om bij een prijsverhoging weg te lopen 

of....

B. Als de klanten in niet zo’n sterke mate geneigd zijn om bij een prijsverhoging weg te lopen 

Slide 34 - Slide

Hoe hard lopen de klanten weg (gevolg) bij een prijsverhoging (oorzaak)? 
Of hoe hard komen ze naar jouw bedrijf toe bij een prijsverlaging?
Dit hangt af van de prijselasticiteit van de vraag naar het product. 
Een elastische vraag: de gevraagde hoeveelheid regeert sterk op veranderingen in prijs. 
 
Een inelastische vraag: de gevraagde hoeveelheid regeert niet sterk op veranderingen in prijs. 
 
Berekening: (gevolg / oorzaak)  
% verandering Qv (nieuw-oud/oud x 100%) 
-------------------------  
% verandering P (nieuw-oud/oud x 100%)


Het getal van de elasticiteit geeft aan wat de reactie van de vraag(Qv) is, bij een prijsstijging(P) van 1%. 

Vb.: 
Ev = -2 → P stijgt 1% = Qv daalt 2%
Prijs stijgt 10%? Qv daalt 20%

Slide 35 - Slide

Interpretatie



Elastisch: de gevolgen zijn groter dan de oorzaak 
Om de omzet te vergroten moet de producent zijn prijs verlagen 
 
Inelastisch: de gevolgen zijn kleiner dat de oorzaak 
Dus prijs verhogen

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Elasticiteit: praktijk
Wat gebeurt er met de vraag naar deze goederen als de prijs wordt verlaagd?

Slide 38 - Slide

Rekenvoorbeeld
Van een product zijn de volgende gegevens bekend: 
  • Oude prijs : € 10,- 
  • Nieuwe prijs : € 12,- 
  • Oude gevraagde hoeveelheid (afzet): 8000 stuks 
  • Nieuwe gevraagde hoeveelheid (afzet) : 6000 stuks 
                                                                               ← (gevolg)
                                                                               ← (oorzaak)
Antwoord
▲% gevraagde hoeveelheid     (6000-8000) x 100% = - 25% 
                                                               8000  

▲% prijs                                           (12-10) x 100% = 20%
                                                              10  

Elasticiteit
Ev = ▲% Qv  = -25% = -1,25
         ▲% P        20%

Slide 39 - Slide

Kruislingse prijselasticiteit van de vraag
  • De verhouding die weergeeft met hoeveel procent de vraag naar een product verandert als gevolg van een stijging van de prijs van een ander product 

  • En geeft antwoord over de relatie tussen de twee producten 

  • Vervangen ze elkaar (substitutie) of vullen ze elkaar aan (complementair) 

Slide 40 - Slide

Kruislingse prijselasticiteit van de vraag (2)

Slide 41 - Slide

Kruislingse prijselasticiteit van de vraag (3)

Slide 42 - Slide

Kruislingse elasticiteit: voorbeeld
Complementaire goederen (Ek <0) 
P koffie ↑ → Q koffiemelk ↓

Substitutiegoederen (Ek >0)
P benzine ↑ → Q treinkaartjes ↑

Slide 43 - Slide

Kruislingse elasticiteit: voorbeeld
Voorbeeld 
Bereken de kruislingse prijselasticiteit van shag als gevolg van een prijsverandering van sigaretten. 

Je weet dat de prijs van sigaretten € 3,20 naar € 3,60.
Als je weet dat de hoeveelheid shag die gekocht gaat worden waarschijnlijk 7,5% stijgt dan kan je de kruislingse prijselasticiteit uitrekenen. 
Ek = %∆ Qva / %∆ Pb → 7,5% / 12,5% = 0,6 →  complementair of substitutie?

Slide 44 - Slide

Inkomenselasticiteit
De invloed van een verandering van het inkomen op de gevraagde hoeveelheid 
 
En geeft antwoord over de aard van het product: 
  1. Luxe (verre reizen, dure auto's)
  2. Primair (brood, havermout)
  3. Inferieur (2e hands kleding & vakantie in eigen land)

Slide 45 - Slide

Inkomenselasticiteit (2)

Slide 46 - Slide

Inkomenelasticiteit: grafieken
_________
drempel 
inkomen

Slide 47 - Slide

Deze grafiek laat een....
A
vraaglijn zien
B
aanbodlijn zien
C
evenwichtspunt zien
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 48 - Quiz

Wat bepaalt de evenwichtsprijs?
A
Dit is afhankelijk van de inflatie
B
Dit wordt door de overheid bepaald
C
Vraag en Aanbod

Slide 49 - Quiz

Noem de productiefactoren
A
Arbeid, Natuur en Kapitaal
B
Arbeid, Natuur, Kapitaal en Ondernemerschap
C
Arbeid, Natuur en Kapitaalgoederen
D
Arbeid, Natuur, Kapitaalgoederen en Ondernemerschap

Slide 50 - Quiz

Oude prijs : € 10,-
Nieuwe prijs : € 12,-
Oude gevraagde hoeveelheid (afzet): 8000 stuks
Nieuwe gevraagde hoeveelheid (afzet) : 5000 stuks
Bereken de prijselasticiteit
A
-1,88
B
-1,89
C
-1,90
D
-1,91

Slide 51 - Quiz

Welke uitspraak/uitspraken is/zijn juist?
1. tussen de 0 en -1 = elastisch
2. tussen de 0 en -1 = inelastisch
3. groter dan -1 (bijv -2) = elastisch
4.groter dan -1 (bijv -2) = inelastisch

A
1 + 3
B
1 + 2
C
2
D
2 + 3

Slide 52 - Quiz

De kruislingse prijselasticiteit van substitutiegoederen is altijd een positief getal
A
Goed
B
Fout

Slide 53 - Quiz

De kruislinkse prijselasticiteit van complementaire goederen is altijd een negatief getal
A
Goed
B
Fout

Slide 54 - Quiz

Samenvatting
  • Vraag & aanbod
  • Opofferingskosten
  • Prijselasticiteit van de vraag
  • Kruislingse prijselasticiteit van de vraag
  • Inkomenselasticiteit

Slide 55 - Slide

Huiswerk
Werkdossier H1 en H2: opg. 1.1 + 2.1 t/m 2.5

Slide 56 - Slide

Extra uitleg

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Video

Slide 59 - Video

Slide 60 - Video

Slide 61 - Video

Slide 62 - Video

Slide 63 - Video

Slide 64 - Video

Slide 65 - Video

Extra oefening

Slide 66 - Slide

Slide 69 - Slide

Slide 70 - Slide