WW Kopie (mag weg)

Hoe vind je het werkwoord?
Tip:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoe vind je het werkwoord?
Tip:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school

Slide 1 - Slide

Wat is het werkwoord?
Zij neemt de chips mee
A
neemt
B
chips

Slide 2 - Quiz

Wat is de werkwoord?
Vandaag melk ik de koeien
A
vandaag
B
melk
C
ik
D
koeien

Slide 3 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 4 - Quiz

Ik- vorm: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord |    ik-vorm
dansen         -      dans
leiden            -      leid
lopen             -      loop
leven             -       leef

Slide 5 - Slide

Vervoeg volgens schema
dansen: ik dans
                  jij danst
                  hij danst
                  wij dansen


Slide 6 - Slide

- werken
- houden
- blijven

Slide 7 - Slide

Hij .... (houden) van zijn kippen

Slide 8 - Open question

Hij zegt dat hij van haar ....... .
A
houd
B
houdt
C
houden

Slide 9 - Quiz


Piet en Jan ....... door het bos.
A
Loop
B
Loopt
C
Lopen

Slide 10 - Quiz

je en jij 
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft,
hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​

> werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer
> werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 11 - Slide

..... (scoren) je wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort
C
Scoren
D
Scoord

Slide 12 - Quiz

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
scoor
B
scoort

Slide 13 - Quiz

je ..... (bieden) haar geen kans
A
bied
B
biedt

Slide 14 - Quiz

(...onthouden) jouw baas alles wat je verkeerd doet?
A
Onthoud
B
Onthoudt

Slide 15 - Quiz

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan
A
kleed
B
kleedt

Slide 16 - Quiz

...... jij ook wel eens moe van het eeuwige gezeur van die docenten?
A
Word
B
Wordt
C
Worden

Slide 17 - Quiz

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ondw niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt jouw zus van geitenmelk?
Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 18 - Slide

....(houden) jij meer van varkens of koeien?
A
houd
B
houdt

Slide 19 - Quiz

Maken
Codename.online 
communicatie op je werk 1F
les 2 

Slide 20 - Slide

Wat heb ik geleerd?
  • Ik weet hoe ik werkwoorden moet vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Slide 21 - Slide