This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesson goals
You know when to use the present perfect.
You know how to form the present perfect.
Slide 2 - Slide
De present perfect
Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is.
Gebruik je om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en je daar nu het resultaat van merkt.
Slide 3 - Slide
Present perfect
Iets wat in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is.
Slide 4 - Slide
Present perfect
Iets dat in het verleden is gebeurd en waarvan je nu het resultaat merkt.
My car has broken down.
I need to walk now.
Slide 5 - Slide
Wanneer gebruik je de present perfect?
Om te praten over iets wat in het verleden is begonnen, en nu nog aan de gang is (nog niet afgelopen)
Bob has known John since they were 10.
Mary has worked at the market for 5 years now.
Bill and Kate have been friends since 2015.
Slide 6 - Slide
Wanneer gebruikje de present perfect?
Om te praten over iets wat in het verleden gebeurd en waar je nu het resultaat van merkt: "Sharon has broken her leg (now she can't walk)." "Jim has lost his keys (now he can't open the door)." "Gwen has eaten too much (now she feels sick)."
Slide 7 - Slide
Present perfect
have / has + voltooid deelwoord
Slide 8 - Slide
Wat is dan het voltooid deelwoord?
er zijn 2 verschillende regelmatige werkwoorden
onregelmatige werkwoorden
1
2
Slide 9 - Slide
regelmatige werkwoorden
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted
Slide 10 - Slide
onregelmatige werkwoorden
2
Het derde woord uit de rijtjes
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Wanneer have of has?
- Bij I, You, We, They: have - Alleen bij He/She/It: has:
Dus ook bij My father, My sister, The dog, The building etc: alles waar je He, She of It voor in de plaats kunt zetten.
Slide 13 - Slide
I
You
He/She/It
We
You
They
have
have
have
have
have
has
Slide 14 - Drag question
Hoe maak je de present perfect?
Onderwerp
Have/has
Voltooid deelwoord
Rest van de zin
I
have/haven't
walked
to school.
You
have/haven't
broken
your leg.
He/She/It
has/hasn't
eaten
too much.
They
have/haven't
been
on holiday.
We
have/haven't
seen
a ghost.
Slide 15 - Slide
Which sentence is in the present perfect?
A
I lost my keys.
B
I have lost my keys.
C
I had lost my keys.
D
I was losing my keys.
Slide 16 - Quiz
Welke zin staat in de present perfect?
A
She went to Spain last year.
B
She ate an apple.
C
She has seen a ghost.
D
She was very sick yesterday.
Slide 17 - Quiz
Drie stappen
Stap 1: over wie gaat de zin?
Stap 2: welke vorm van have of has hoort daarbij? Die voeg je toe in de zin.
Stap 3: voltooid deelwoord van het werkwoord in de zin zetten:
- Regelmatig werkwoord: ed er achter
- Onregelmatig werkwoord: het derde rijtje
Slide 18 - Slide
Present perfect
have / has + voltooid deelwoord
Slide 19 - Slide
SIGNAALWOORDEN
FOR
YET
NEVER
EVER
JUST
ALWAYS
SINCE
So
Still
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
He ......................... (play) for ten years now.
A
have played
B
has played
Slide 22 - Quiz
I ........................(work) very hard and therefore I am very tired now.
A
has worked
B
have worked
Slide 23 - Quiz
Past simple of present perfect
Past simple:
afgeronde gebeurtenis in het verleden, heeft niets meer met het heden te maken
Present Perfect
Iets is in het verleden begonnen en loopt door in het heden.
Iet is in het verleden gebeurd en je ondervindt daar nu de gevolgen van.
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Video
Alice lived in Rome two years ago. Woont ze daar nog of woont ze nu ergens anders?
A
Ze woont daar nog
B
Ze woont nu ergens anders
Slide 26 - Quiz
Alice has lived in Rome for two years. Woont ze daar nog of woont ze nu ergens anders?