Quiz alle doelgroepen Ontwikkelingspsychologie

Ontwikkelingspsychologie
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Ontwikkelingspsychologie

Slide 1 - Slide

QUIZ TIME

Slide 2 - Slide

Hoeveel ontwikkelingsfasen kent de mens?
A
9
B
7
C
5
D
10

Slide 3 - Quiz

Wat is er WAAR over de ontwikkeling van de motoriek?
A
De grove motoriek ontwikkelt zich eerder dan de fijne motoriek
B
De fijne motoriek ontwikkelt zich eerder dan de grove motoriek
C
Alle kinderen ontwikkelen zich op het gebied van motoriek even snel
D
Grove motoriek gaat om bewegingen van de handen en vingers

Slide 4 - Quiz

Wat is grove motoriek?
A
tekenen
B
schrijven
C
rennen
D
knippen

Slide 5 - Quiz

Welke factor kan een ontwikkeling bepalen?
A
Eenmalig een lolly aan een kind geven
B
Tijdens je zwangerschap avondje op harde muziek dansen
C
regelmatig agressie tijdens de opvoeding
D
A,B en C

Slide 6 - Quiz

Als je denkt aan het antwoord va je vorige vraag, om welke factor van de ontwikkeling gaat het?
A
Ontwikkelingsfactor
B
interne factor
C
externe factor
D
zelfbepaling factor

Slide 7 - Quiz

Een ontwikkelingsachterstand.....
A
Heb je voor de rest van je leven
B
Groei je vanzelf overheen
C
Is met ondersteuning in te halen

Slide 8 - Quiz

Wat hoort niet bij empathisch vermogen?
A
Inleven in anderen
B
begrijpen hoe een ander zich voelt
C
bewust zijn van eigen gedrag
D
elkaar met rust laten

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN voorwaarde voor veilige hechting?
A
Beperkt aantal opvoeders
B
Sprake van responsief gedrag
C
Voorspelbaar reageren
D
Borstvoeding geven

Slide 10 - Quiz

Wat hoort er NIET bij het emotionele ontwikkelingsaspect?
A
Ontwikkeling van gevoelens van (basis)vertrouwen en veiligheid
B
Ontwikkeling van het uiten van emoties
C
Ontwikkeling van het zelfbeeld
D
Ontwikkeling van het benoemen van emoties

Slide 11 - Quiz

Prenataal (voor de geboorte) zijn er meerdere woorden om de ongeboren mens te benoemen. Wat is de juiste volgorde?
A
Embryo – baby – foetus
B
Embryo – foetus – baby
C
Foetus – embryo – baby
D
Baby – embryo – foetus

Slide 12 - Quiz

De meeste miskramen zijn de oorzaak van …
A
Medicijngebruik
B
Roken
C
Gebruik van drugs of alcohol
D
Een aanlegstoornis

Slide 13 - Quiz

Wat is wel een kenmerk van de doelgroep baby?
A
Zindelijk worden
B
Brabbelen en éénwoordzinnen
C
Klimmen
D
Logisch nadenken

Slide 14 - Quiz

Baby's maken eerst nog geen bewuste gerichte bewegingen maar handelen vanuit reflex (bijv. grijpreflex en zuigreflex)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat is NIET WAAR over reflexen bij de baby?
A
De zuigreflex helpt de baby om voldoende voeding binnen te krijgen.
B
De loopreflex gaat pas weg als de baby zelf bewust leert lopen.
C
De grijpreflex helpt de baby dingen vast te pakken.
D
De mororeflex helpt de baby om niet te vallen.

Slide 16 - Quiz

De peuterfase kenmerkt zich door:
A
Koppigheid en ik-besef
B
Lengtegroei
C
De ontwikkeling van de fijne motoriek
D
Samen delen en spelen

Slide 17 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met 'exploratiedrang' bij de peuter?

Slide 18 - Open question

Een peuter kan zich al goed in een ander verplaatsen, een peuter heeft empathie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Een peuter is meestal al helemaal zindelijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

In de kleutertijd ontwikkelen kinderen hun handvoorkeur
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Hoe komt het dat kleuters soms jokken?
A
Ze zijn heel stout
B
Ze hebben een grote fantasie
C
Ze kunnen nog niet zo goed praten
D
Ze willen niet gestraft worden

Slide 22 - Quiz

Kleuters sluiten hun eerste vriendschappen, ontwikkelen zelfbeeld en een innerlijk geweten
A
Alleen vriendschappen
B
Alleen zelfbeeld en innerlijk geweten
C
Ontwikkelen alle drie
D
Alleen het innerlijk geweten

Slide 23 - Quiz

Schoolkinderen van 6 -12 kunnen de realiteit van fantasie goed onderscheiden.
A
Klopt!
B
Klopt niet!

Slide 24 - Quiz

Voeding heeft niet alleen invloed op het lichaam maar ook op de cognitieve ontwikkeling van kinderen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Wat betekent obesitas en wat zijn de gevolgen hiervan voor een schoolkind?

Slide 26 - Open question

Een puber (12-18) richt zich meer op leeftijdsgenoten waardoor groepsdruk een grote rol gaat spelen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Hoe komt het dat pubers soms gevaarlijke/grens overschrijdende dingen doen
A
Redeneren nog vanuit zichzelf
B
Kunnen risico lastig inschatten
C
Groepsdruk
D
Zowel A, B als C

Slide 28 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een ontwikkelingstaak in de adolescentie?
A
leren lezen
B
verplaatsen in de ander
C
zelfredzaamheid
D
minder afhankelijk worden van ouders

Slide 29 - Quiz

Andropauze
Menopauze
Overgang
Midlife crisis

Slide 30 - Drag question

Ouderen nieuwe inzichten moeilijker eigen doordat?
A
Het geheugen niet meewerkt .
B
Ze niet meer willen leren.
C
Ze niet meer kunnen leren.
D
Afleren van oude gewoonten is lastig.

Slide 31 - Quiz

Voor het oudere schoolkind is de ... belangrijk (sociale ontwikkeling)
A
Peergroup
B
Eigen kennissenkring
C
Ouders
D
Bekende beroemde personen

Slide 32 - Quiz