2.4 populaties

Thema 2 ecologie
2.4 populaties
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 2 ecologie
2.4 populaties

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen
- Herhalen 2.3 kringlopen
- Uitleg 2.4 populaties
- Aan de slag

Slide 2 - Slide

Uitleg filmpjes kringlopen
koolstofkringloop: 
https://www.youtube.com/watch?v=phaOT-MjNIo 

Stikstofkringloop: 
https://www.youtube.com/watch?v=fw413dIw9gA

Slide 3 - Slide

Maak een voedselketen, door de organisme naar de juiste plaats te slepen.
1     --> 
2       -->
3       -->
4
Lieveheersbeestje
Eik
Bladluis
Mieren

Slide 4 - Drag question

Welke rol heeft de slang in dit voedselweb?
A
Producent
B
Reducent
C
Concument 2e orde
D
Consument 3e orde

Slide 5 - Quiz

Piramide van aantallen
Piramide van biomassa

Slide 6 - Drag question

Waarom heeft piramide van biomassa altijd een piramide vorm
A
Er zijn meer predatoren
B
Er zijn altijd meer producenten
C
Er gaat per schakel energie verloren

Slide 7 - Quiz

Welke kringloop is dit?
A
De stikstofkringloop
B
De koolstofkringloop
C
De zuurstofkringloop

Slide 8 - Quiz

wat neemt de plant op van de stikstofkringloop?
A
nitriet
B
water
C
glucose
D
nitraat

Slide 9 - Quiz

In de koolstofkringloop worden door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop doen aan verbranding?
A
planten en dieren
B
dieren en bacteriën
C
dieren en schimmels
D
zowel planten, dieren als bacteriën en schimmels

Slide 10 - Quiz

Welke N-rijke stof zit er in urine van koeien?
A
ammoniak
B
nitriet
C
nitraat
D
ureum

Slide 11 - Quiz

In de stikstofkringloop vindt in de grond een omzetting plaats van afval (dode resten van organismen) in (stikstof)mineralen. Welke organismen zorgen voor deze omzetting?
A
Planten
B
Dieren
C
Bacteriën en schimmels
D
Zowel planten, dieren, schimmels als bacteriën

Slide 12 - Quiz

Leerdoel
Je kunt de invloeden op organismen indelen in biotische en abiotische factoren. 

Je moet de niveaus van de ecologie kunnen beschrijven. 

Je kunt aangeven hoe de grootte van een populatie wordt beïnvloed door biotische en abiotische factoren. 

Slide 13 - Slide

Biotische en abiotische factoren
Alle organismen worden beïnvloed door het milieu (= leefomgeving)

Biotische factoren = invloeden uit de levende natuur
Abiotische factoren = Invloeden uit de levenloze natuur

Alle abiotische factoren samen worden biotoop genoemd

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Niveaus van de ecologie
1. individu -> 1 organisme (vb. roodborstje)
2. populatie -> groep individuen van dezelfde soort in bepaald gebied die zich onderling voortplanten (vb. veel roodborstjes)
3. levensgemeenschap -> alle populaties in een gebied samen die elkaar onderling beïnvloeden (rups->roodborstje->vos)
4. ecosysteem -> gebied waarin biotische en abiotische factoren een eenheid vormen (vb. bos, sloot, duingebied)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Populatiegrootte
Hangt af van invloeden vanuit de omgeving

Biologisch evenwicht: toestand waarin de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde

Slide 18 - Slide

Optimum
kromme
Elk organisme kan maar een bepaalde schommeling in temperatuur verdragen

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Horen soortgenoten bij biotische of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren

Slide 21 - Quiz

Hoort neerslag bij biotisch of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren

Slide 22 - Quiz

Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel

Slide 23 - Drag question

Een koe in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 24 - Quiz

Alle madeliefjes in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 25 - Quiz

Zet de organisatieniveaus in de juiste volgorde van klein naar groot.
1
3
4
5
6
Individu
Populatie
Levensgemeenschap
Biosfeer
Ecosysteem

Slide 26 - Drag question

Vraag 1: Wat is de maximumtemperatuur?
Vraag 2: Wat is de optimumtemperatuur?
A
1. 35 graden 2. 10 graden
B
1. 35 graden 2. 50 graden
C
1. 50 graden 2. 10 graden
D
1. 50 graden 2.35 graden

Slide 27 - Quiz

Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen

Slide 28 - Drag question

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste verspreidingsgesprek?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 29 - Quiz

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 30 - Quiz

In een grasland komen muizen en velduilen voor. Enkele zomers is het al erg droog. Er is steeds minder gras. Komen er meer of minder kerkuilen voor of blijft het aantal gelijk?
A
meer kerkuilen
B
minder kerkuilen
C
blijft gelijk

Slide 31 - Quiz

Aan de slag
2.4   Populaties
Opdracht 25 t/m 33

Klaar? Achterstanden wegwerken van de vorige opdr.

Slide 32 - Slide