H5 - T5: BS3 De lever - BS4 De nier

BS3: De lever en 
BS4: De nier
H5
Thema 5
Gaswisseling en uitscheiding
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

BS3: De lever en 
BS4: De nier
H5
Thema 5
Gaswisseling en uitscheiding

Slide 1 - Slide

Als je maximaal uitademt, dus zo ver je kan de lucht uit je longen weg te blazen, blijft er altijd een hoeveelheid lucht achter in de luchtwegen.
Hoe wordt deze hoeveelheid lucht genoemd?
Maak eventueel gebruik van BINAS 83-B
A
ademvolume
B
vitale capaciteit
C
restvolume
D
uitademingsreserve- volume

Slide 2 - Quiz

Iemand die snorkelt heeft een verlenging van zijn luchtpijp waardoor hij moet ademen. Dat deel van de luchtwegen waar wel lucht stroomt maar GEEN diffusie van O2 naar de longen plaatsvindt wordt de dode ruimte genoemd.
De snorkelaar ademt normaal. Leg uit of deze persoon een hogere of lagere diffusiesnelheid heeft van O2 in de longen in vergelijking met iemand die niet snorkelt.

Slide 3 - Open question

Bij borstademhaling gebeurt er van alles. Sleep per orgaan de juiste gebeurtenis naar in- of uitademen
Inademen
uitademen
Tussenribspieren
Borstkas
Longen
Luchtdruk in longen
Trekken samen
ontspannen
Breder
Smaller
Kleiner
Groter
Kleiner
Groter

Slide 4 - Drag question

In de afbeelding zie je links een geopend huidmondje en rechts een gesloten huidmondje.

Wat is waar over deze afbeelding?
A
Het huidmondje is geopend als er sprake is van turgor in de sluitcellen
B
Bij een tekort aan water zal het huidmondje open staan.
C
Osmose speelt geen rol bij het openen en sluiten van huidmondjes.
D
Bij geopende huidmondjes vindt er uitwisseling plaats van O2 en N2

Slide 5 - Quiz

Leerdoelen
  • Je kan omschrijven hoe de bouw van de lever optimaal is aangepast aan de functie van de lever
  • Je kent de verschillende functies van de lever
  • Je kunt beschrijven hoe de lever bijdraagt aan homeostase
  • Je kunt globaal beschrijven hoe de lever sommige functies uitvoert
  • Je kunt omschrijven hoe de bouw van de nier optimaal is aangepast aan de functie van de nier
  • Je kunt omschrijven welke rol ultrafiltratie en terugresorptie spelen bij homeostase en het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed 

Slide 6 - Slide

Noteer zo veel mogelijk functies van de lever.

Slide 7 - Mind map

Doorbloeding van de lever
De lever is een sterk doorbloed orgaan. In tegenstelling tot andere organen is de lever aangesloten op DRIE grote bloedvaten. 

Sleep de naam van het bloedvat naar de juiste plek in de afbeelding
leverader
leverslagader
poortader

Slide 8 - Drag question

Twee stellingen over de bloedvaten van de lever:

1 De poortader voert bloed AF uit de de lever
2 De slagader voert zuurstof AAN naar de lever

Welke opmerking(en) is/zijn juist?
A
1 = juist 2 = juist
B
1 = juist 2 = onjuist
C
1 = onjuist 2 = juist
D
1 = onjuist 2 = onjuist

Slide 9 - Quiz

De lever zit vol met leverlobjes.
Ze zijn ongeveer 6-hoekig.

Op elk hoekpunt komen 3 takken bij elkaar van
- poortader
- leverslagader
- galgang

De poortader en leverslagader voeren bloed AAN

Het bloed stroomt door holtes tussen levercellen

In het midden zit een tak van de leverader. Deze voert bloed AF.

Slide 10 - Slide

Welke opmerking over leverlobjes is juist?
Maak eventueel gebruik van BINAS 82-D
A
Bloed stroomt van de hoeken naar het midden
B
Bloed stroomt van het midden naar de hoekpunten
C
geproduceerd gal wordt afgegeven aan de leverader
D
Galgangen voeren gal AAN

Slide 11 - Quiz

Meindert heeft reuzehonger en werkt in 15 minuten 5 boterhammen met hagelslag weg.
Ongeveer 90 minuten na deze maaltijd wordt de glucoseconcentratie gemeten van de volgende drie bloedvaten:
1 leverader
2 leverslagader
3 poortader

In welk bloedvat wordt de hoogste glucoseconcentratie gemeten?
A
leverader
B
leverslagader
C
poortader

Slide 12 - Quiz

Meindert heeft weer reuzehonger en het is bijna 10 uur geleden dat hij zijn 5 boterhammen at.
Nu wordt ook de glucoseconcentratie gemeten van de volgende drie bloedvaten:
1 leverader
2 leverslagader
3 poortader

In welk bloedvat wordt de hoogste glucoseconcentratie gemeten?
A
leverader
B
leverslagader
C
poortader

Slide 13 - Quiz

Sleep het bloedvat naar de bijbehorende omschrijving
In dit bloedvat wisselen bloedwaarden van glucose, aminozuren en andere stoffen sterk. Dit wordt veroorzaakt door de darmen. Soms verteren ze een maaltijd en zit er veel stoffen in het bloed. Soms doen de darmen niets en zitten er juist weinig stoffen in het bloed
In dit bloedvat is er altijd een hogere zuurstofverzadiging van hemoglobine. De concentratie opgeloste stoffen is ongeacht de situatie stabiel
Het bloed van dit vat is vrij zuurstofarm. Ook de concentraties van opgeloste stoffen is in dit vat erg stabiel
leverslagader
poortader
leverader

Slide 14 - Drag question

Met homeostase wordt bedoeld: Het constant houden van bepaalde waarden in het .

Leg uit hoe de lever een grote bijdrage levert aan de homeostase van de concentraties van veel stoffen in het bloed.

Slide 15 - Open question

GALPRODUCTIE

De lever produceert gal en geeft dit via de galgangen af aan de galblaas.

Gal wordt afgegeven bij elke maaltijd.

Gal bestaat uit twee componenten:
- Galzouten
- Bilirubine

Galzouten emulgeren vetten

Bilirubine is een groenige stof die ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen. Deze wordt via de gal uit de lever verwijderd.

Slide 16 - Slide

De lever en koolhydraatstofwisseling
Glucoseconcentratie in het bloed hoog?
Dan maakt de alvleesklier insuline.
De lever slaat dan glucose in de levercellen op in de vorm van glycogeen.
Glucoseconcentratie in het bloed laag?
Dan maakt de alvleesklier glucagon.
De levercellen breken dan glycogeen af en geven ontstane glucose af aan het bloed

Meer glucose nodig?
Dan maken levercellen dat (uit vetzuren of aminozuren)

Slide 17 - Slide

De lever en eiwitstofwisseling
De levercellen slaan GEEN aminozuren op!

Te kort aan bepaalde aminozuren?
NIET-essentiële aminozuren worden opgebouwd uit andere aminozuren: TRANSAMINERING

Te veel aminozuren?
Deze worden dan afgebroken: DEAMINERING
Hierbij ontstaat ammoniak
Ammoniak is zeer giftig, daarom zet de lever dit zo snel mogelijk om in ureum.
Deze stof geeft urine zijn kleur en geur.

Slide 18 - Slide

Ontgifting
De lever cellen verwijderen gifstoffen uit het bloed en breken deze af. 
Meestal ontstaan hierbij onschadelijke metabolieten (=stofwisselingsproducten). 
Deze metabolieten worden dan door een ander orgaan uitgescheiden.

Voorbeelden zijn:
- ethanol (alcohol)
- medicijnen (paracetamol)

Dit is de belangrijkste reden waarom bepaalde medicijnen uitwerken. 
Het ene medicijn wordt sneller afgebroken dan het andere.

Slide 19 - Slide

Sommige stoffen worden door de lever uitgescheiden. Dat wil zeggen, ze worden uit het bloed gehaald en worden dan via een andere weg dan het bloed uit het lichaam verwijderd.

Leg uit hoe de lever bijdraagt aan de uitscheiding van bilirubine.

Slide 20 - Open question

Bij een verstopping van de galwegen kan er onvoldoende of zelfs geen gal worden afgevoerd naar de galblaas.
Een symptoom hiervan is geelzucht. De huid en het harde oogvlies worden dan (veel) geler dan normaal.
Leg uit hoe deze verschijnselen ontstaan.

Slide 21 - Open question

Een onderzoeker doet onderzoek naar een medicijn. Uit dierproeven is gebleken dat het nieuwe medicijn een hoge afbraaksnelheid kent in de lever.

- Leg uit of dit medicijn naar waarschijnlijkheid kort- of langwerkend is
- Leg uit of de aanbevolen dosis voor dit medicijn hoog of laag zal zijn.

Slide 22 - Open question

Basisstof 4: De nier
De nieren zijn uitscheidingsorganen

Uitscheiding:
Het verwijderen van stoffen uit het interne milieu.

De nieren scheiden uit door stoffen uit het bloed te verwijderen en deze vervolgens via het nierbekken en de urineleider naar de blaas te vervoeren.

Slide 23 - Slide

Naast de nieren zijn er nog 3 andere organen die een uitscheidingsfunctie hebben.

Welke organen zijn dat?
A
1 = milt 2 = schildklier 3 = lever
B
1 = alvleesklier 2 = longen 3 = huid
C
1 = lever 2 = maag 3 = baarmoeder
D
1 = longen 2 = lever 3 = huid

Slide 24 - Quiz

Sleep de stof naar het orgaan dat die stof uitscheidt.
Sommige stoffen kan je bij meerdere organen plaatsen.
longen
lever
nieren
huid
H2O
ureum
bilirubine
CO2
Na

Slide 25 - Drag question

Uitscheiding door de nier
Twee processen zijn verantwoordelijk voor de uitscheiding van de nier:
1   ultrafiltratie
2   terugresorptie
ULTRAFILTRATIE:
Onder hoge druk wordt veel bloedplasma met daarin afvalstoffen maar ook nuttige stoffen uit de bloedvaatjes geperst.

= ASELECTIEF
er vindt geen selectie plaats op wat eruit wordt gefilterd.
TERUGRESORPTIE
Nuttige stoffen en water worden uit het filtraat gehaald omdat ze herbruikbaar zijn. Dit gebeurt door actief transport en osmose.

= SELECTIEF
er wordt nauwkeurig bepaald welke stoffen en hoeveel ervan wordt teruggenomen.

Slide 26 - Slide

1
2
3
De afbeelding laat een NEFRON (niereenheid) zien. Er zitten meer dan een miljoen nefronen in je nier.

Een nefron is de kleinste werkzame eenheid van een nier.

1 = kapsel van Bowman
Hierin vind ultrafiltratie plaats. 
Vocht wordt uit de bloedvaatjes (glomerulus) geperst.

Dit levert 125 mL filtraat op per L bloed
Dat is 180 liter filtraat per dag!!!

Het filtraat wordt voorurine genoemd. 

Slide 27 - Slide

Leg uit waarom naast ultrafiltratie ook terugresorptie moet plaatsvinden.
Gebruik water als voorbeeld in je uitleg.

Slide 28 - Open question

1
2
3
2 = nierbuisjes en lus van Henle

In deze gangen worden nuttige stoffen actief geresorbeerd. 

je moet vooral denken aan:
- glucose
- Na
- K

Door deze actief te transporteren naar het bloed, stijgt de osmotische waarde van het weefsel en het bloed ENORM!

Slide 29 - Slide

Na, K en glucose worden ACTIEF terug getransporteerd naar het weefsel en daarna naar het bloed.

Wat betekent dit?
A
Dat betekent dat kaboutertjes met emmertjes deze stoffen overhevelen
B
Dat betekent dat het energie kost
C
Dat betekent dat deze stoffen tegen de concentratiegradiënt in worden verplaatst
D
Dat betekent dat het energie kost OMDAT de stoffen tegen de concentratiegradiënt in worden verplaatst.

Slide 30 - Quiz

De osmotische waarde van het weefsel direct NAAST de nierbuisjes stijgt door dit actieve transport ENORM.

Leg uit hoe dit bijdraagt aan de terugresorptie van water.

Slide 31 - Open question

1
2
3
3 = verzamelbuisjes

Nadat de terugresorptie BIJNA is afgerond is de 180 L/dag voorurine teruggebracht naar ongeveer 1,5-2 L/dag

In het verzamelbuisje vindt ook regeling plaats. 

Onder invloed van hormonen wordt er nu nog wat meer of minder H2O, Na en K geresorbeerd.

Als er een tekort is, wordt er meer geresorbeerd. Bij een overschot minder.

Slide 32 - Slide

Zoek op in BINAS

Welk hormoon regelt de terugresorptie van water?
A
TSH
B
ACTH
C
ADH
D
FSH

Slide 33 - Quiz

Zoek op in BINAS

Welk hormoon regelt de resorptie van K en Na in de nieren?

Slide 34 - Open question

Bestudeer de tabel in de afbeelding aandachting.

Welke stof word NIET teruggeresorbeerd?
A
eiwitten
B
glucose
C
Na
D
ureum

Slide 35 - Quiz

Bestudeer de tabel in de afbeelding aandachting.

Welke stof worden NIET door ultrafiltratie uit het bloed verwijderd?
A
eiwitten
B
glucose
C
Na
D
ureum

Slide 36 - Quiz

Leerdoelen
  • Je kan omschrijven hoe de bouw van de lever optimaal is aangepast aan de functie van de lever
  • Je kent de verschillende functies van de lever
  • Je kunt beschrijven hoe de lever bijdraagt aan homeostase
  • Je kunt globaal beschrijven hoe de lever sommige functies uitvoert
  • Je kunt omschrijven hoe de bouw van de nier optimaal is aangepast aan de functie van de nier
  • Je kunt omschrijven welke rol ultrafiltratie en terugresorptie spelen bij homeostase en het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed 

Slide 37 - Slide