3 havo argumenteren

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Argumentatie

Herhaling argumentatiestructuren

Argumenteren en weerleggen

Doel van de les

Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.

Ik weet welke argumentatiestructuren er zijn. 

Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging

Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Ik kan zelf een betoog schrijven

4 vormen van argumenteren

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Meervoudige  argumentatie 
3. Enkelvoudig onderschikkende argumentatie
4. Meervoudig onderschikkende argumentatie

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Bij enkelvoudig onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al vijf jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
Hoe noemen we een dergelijk argumentatieschema?

Ik ga graag op vakantie naar Italië.
Het eten is er heerlijk en het is vaak mooi weer.

1. enkelvoudig
2. meervoudig
3. enkelvoudig onderschikkend
4. meervoudig onderschikkend

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.

Niet-feitelijke argumenten

Over een niet-feitelijk argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Ik ga liever naar de bioscoop in Dordrecht dan naar die in Rotterdam, want die in Dordrecht is dichterbij.

1. feitelijk argument
2. niet-feitelijk argument

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.

1. feitelijk argument
2. niet-feitelijk argument

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Tegenargument en weerlegging

Je valt een standpunt aan --> dan gebruik je een tegenargument. 

Je valt een argumentatie aan --> dan gebruik je een weerlegging.

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

Evaluatie van de les

Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.

Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging

Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie