Grammatica woordsoorten - Quiz

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Grammatica woordsoorten

Kies de juiste woordsoort.

Je moet ook nooit Coca Cola drinken bij de computer.

1. persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
2. voorzetsel (vz)
3. bijvoeglijk naamwoord (bnw)
4. zelfstandig naamwoord (znw)

Kies de juiste woordsoort.

Je moet ook nooit Coca Cola drinken bij de computer.

1. zelfstandig naamwoord (znw)
2. voorzetsel (vz)
3. bijvoeglijk naamwoord (bnw)
4. bijwoord (bw)

Kies de juiste woordsoort.

Ik fiets nog snel even naar de winkel.

1. lidwoord (lw)
2. voorzetsel
3. zelfstandig naamwoord (znw)
4. bezittelijk voornaamwoord (bezit.vnw)

Kies de juiste woordsoort.

Gisteravond heb ik een film gekeken.

1. bijvoeglijk naamwoord (bnw)
2. zelfstandig naamwoord (znw)

Kies de juiste woordsoort.

Gelukkig mag ik straks weer naar mijn gezellige huis.  

1. zelfstandig werkwoord (zww)
2. zelfstandig naamwoord (znw)
3. bijvoeglijk naamwoord (bijv. nw)
4. voorzetsel (vz)

Kies de juiste woordsoort.

Gelukkig mag ik straks weer naar mijn gezellige huis.  

1. zelfstandig werkwoord (zww)
2. zelfstandig naamwoord (znw)
3. bezittelijk voornaamwoord (bezit.vnw)
4. bijvoeglijk naamwoord (bvn)

Tijdens de toets spiekte hij.

1. wel een voorzetsel
2. geen voorzetsel

Kies de juiste woordsoort.

De man at snel zijn broodje op.

1. zelfstandig naamwoord (znw)
2. bijvoeglijk naamwoord (bnw)
3. voorzetsel (vz)
4. werkwoord (ww)

Kies de juiste woordsoort.

De man at snel zijn broodje op.

1. werkwoord (ww)
2. bijvoeglijk naamwoord (bnw)
3. voorzetsel (vz)
4. zelfstandig naamwoord (znw)

'Ik zag twee vliegen vliegen.'
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4