Les 3 CG-U7 opdr. 1 t/m 8

El programa de hoy 





Reglas y sistemas
Indicar el camino 
- Vocabulario de alojamientos
- Reservar una habitación 
- Gustos y preferencias 
- Expresar acuerdo /desacuerdo
- El objeto indirecto 
- Verbos irregulares con 'g' en 1a persona 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

El programa de hoy 





Reglas y sistemas
Indicar el camino 
- Vocabulario de alojamientos
- Reservar una habitación 
- Gustos y preferencias 
- Expresar acuerdo /desacuerdo
- El objeto indirecto 
- Verbos irregulares con 'g' en 1a persona 

Slide 1 - Slide



Unidad 7 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

47
5
1
15
3
7
9
11
13
8
6
2
10
4
12
14
timer
3:00

Slide 4 - Slide

interesar + molestar + encantar
lekker/leuk /mooi vinden
bevallen

Slide 5 - Slide

Gustar
Con Gusto A1: zie ook 7.1.7 op pagina 125 TB
als je het niet meer precies weet


Slide 6 - Slide

Me gusta la playa
Ik vind het strand leuk/het strand bevalt me
La playa is het onderwerp en bepaalt in welke vorm het ww staat


Me gustan las fresas
Ik vind aardbeien lekker/Aardbeien bevallen me
Las fresas is het onderwerp dus staat het ww ook in het meervoudsvorm gustan
De persoon die het leuk vindt staat vóór gustar (=meewerkend voorwerp. ME
Me gusta la playa

Slide 7 - Slide


Om de betreffende persoon nadruk te geven of om misverstanden te voorkomen gebruik je naast me,te, le...ook nog a + het beklemtoonde persoonlijk voornaamwoord

- A él le encanta el golf y a ella la playa

of A + een naam / namen:

A Pedro le gusta comer.
A Sara y Eva les gusta la playa.

Slide 8 - Slide

molesta
molestan
werkwoord
onderwerp
meewerkend voorwerp

Slide 9 - Slide

¿Qué te gusta/interesa/molesta/encanta?
Schrijf 4 zinnen, 1 met elk werkwoord
timer
4:00

Slide 10 - Slide

48
A mí gusta playa 
X

Slide 11 - Slide

TB pg. 65 ej. 4.b

Slide 12 - Slide

Los verbos del tipo de gustar
Gustar = leuk/lekker vinden 
Encantar = gek zijn op 
Interesar = interesseren 
Molestar  = storen, irriteren 

1.  (a mí)
2. (a ti)
3. (a él, ella, usted)
1.  (a nosotros/as)
2. (a vosotros/as)
3. (a ellos, ellas, ustedes)
1. me 
2. te
3. le
1. nos
2. os
3. les

Slide 13 - Slide

¿Te ... hablar español?
A
gusta
B
gustas
C
gustan
D
gustar

Slide 14 - Quiz

Wij vinden dansen leuk
A
Nos gustan bailar
B
Nos gusta bailar
C
Gustamos bailar
D
nos gustar bailar

Slide 15 - Quiz

INTERESAR - geef de juiste vervoeging:

A nosotros _____ __________ el arte moderno

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Reageer passend op de volgende vragen 
+ = je bent het er wel mee eens /  X je bent het er niet mee eens 

Slide 18 - Slide

0

Slide 19 - Video

Rap del viajero

Slide 20 - Slide

Los deberes
Para el lunes: 
  • Bestuderen behandelde stof
  •  WB maken Unidad 7 oef. 1 t/m 16

Recuerda: 
  • Estudiar vocabulario de la unidad 7 

Slide 21 - Slide