Werkwoorden Lowan Eten en Drinken

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Startklaar

• Op je plek zitten 
• Telefoon in het Zakkie 
  
• Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
• Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan het welbevinden van leerlingen. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zitten startklaar en zijn bijvoorbeeld ingelogd in LessonUp en hebben hun JdW-map op tafel.

Werkwoorden

Lowan Eten en Drinken

Persoonlijk voornaamwoorden

Ik - jij - hij - zij - wij - jullie- zij 

Ik heet Rosa

Rosa

ik

ik

Jij zit in de klas.

jij

Saïd

Saïd is mijn broer.

Hij is mijn broer.

Saïd loopt naar de supermarkt. 

Hij loopt naar de supermarkt.

ik

hij

jij

Rosa + Lisa

Lisa is mijn zus.

Zij is mijn zus.

Lisa zit op de grond.

Zij zit op de grond.

ik

hij

zij

jij

Rosa + Lisa

Ik ben Rosa. 
Lisa is mijn zus. 

Rosa en Lisa zitten op de grond

Wij zitten op de grond 

ik

hij

zij

wij

jij

Jij + jij + jij maken deze les.

Jullie maken deze les. 

ik

hij

zij

wij

jullie

jij

Papa en mama staan daar.

Zij staan daar. 

ik

hij

zij

wij

jullie

jij

zij

zetten

drinken

zetten

ik zet

jij zet

hij zet

zij zet

wij zetten

jullie zetten

zij zetten

drinken

ik drink

jij drinkt

hij drinkt

zij drinkt

wij drinken

jullie drinken

zij drinken

geven

doen

geven

ik geef

jij geeft

hij geeft

zij geeft

wij geven

jullie geven

zij geven

doen

ik doe

jij doet

hij doet

zij doet

wij doen

jullie doen

zij doen

leggen

roeren

leggen

ik leg

jij legt

hij legt

zij legt

wij leggen

jullie leggen

zij leggen

roeren

ik roer

jij roert

hij roert

zij roert

wij roeren

jullie roeren

zij roeren

eten

snijden

eten

ik eet

jij eet

hij ?

zij ?

wij ?

jullie eten

zij eten

snijden

ik snijd

jij snijdt

hij ?

zij ?

wij snijden

jullie ?

zij snijden

koken

schenken

koken

ik kook

jij kookt

hij ?

zij kookt

wij ?

jullie koken

zij koken

schenken

ik ?

jij schenkt

hij schenkt

zij ?

wij schenken

jullie schenken

zij ?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

geven

leggen

drinken

eten

roeren

snijden

koken

schenken

Kies de goede woorden.

ik

1. zet
2. zetten

ik

1. doen
2. doe

ik

1. legt
2. leg

ik

1. roer
2. roert

jij

1. drinkt
2. drink

jij

1. geven
2. geeft

jij

1. snijdt
2. snijd

jij

1. doet
2. doe

hij

1. eten
2. eet

hij

1. kook
2. kookt

wij

1. roeren
2. roer

wij

1. drink
2. drinken

jullie

1. zetten
2. zet

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!

Docent noemt:

ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Drinken is het hele werkwoord.

Drink is de ik-vorm

• ik     ik- vorm           drink
• jij     ik-vorm + t      drinkt  ..
• drink  jij/je
• u     ik-vorm+t         drinkt
• hij   ik-vorm+ t        drinkt
• zij   ik-vorm+ t         drinkt
• wij     hele werkwoord       drinken
• jullie hele werkwoord       drinken
• zij      hele werkwoord       drinken

 WORDEN

de stam van een werkwoord = werkwoord -en

Ik.          stam                            snijd

jij.          stam + t.                      snijdt

Hij/zij.   stam + t.                     snijdt

---------------------------------------------------------------------------

Wij.       hele werkwoord.      snijden

Jullie.   hele werkwoord.       snijden

Zij.        hele werkwoord.      snijden

Wat is goed?

1. hij drinket
2. hij drinken
3. hij drinkt
4. hij drink

Wat is goed?

1. jij drinken
2. jij drinkt
3. jij drink
4. jij drinket

Wat is goed?

1. wij eet
2. wij eten
3. wij etent

Wat is goed?

1. jullie koken
2. jullie kookt
3. jullie kook
4. jullie kokent

Werkwoord drinken

drinkt

drinken

drink

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

Werkwoord leggen

legt

leggen

leg

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

Werkwoord koken

kookt

koken

kook

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

Werkwoord eten

eet

eten

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

Werkwoord koken

kookt

koken

kook

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

Werkwoord snijden

snijdt

snijden

snijd

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

Werkwoord roeren

roert

roeren

roer

ik

jij

hij/zij

wij

jullie

zij

GAB dinsdag 14 mei

• Herhalen: werkwoorden eten en drinken.
• Oefenen met werkwoorden eten en drinken.
• Oefenen met dobbelstenen

?

?

?

?

?

?

drinken
ik..........

drinken
hij.........

snijden
wij.........

roeren
jij.........

koken
ik..........

Dobbelsteen spel:

Groepjes van twee.

Gooi de dobbelsteen en draai aan het wiel. 

Bijvoorbeeld: 2=jij + drinken= jij drinkt.

werkwoorden

1. ik

2. jij

3. hij

4. zij

5. wij

6. jullie