Duits: bij- en voegwoorden

1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hallo liebe Leute...
In deze les leer je iets over bij- en voegwoorden

Slide 2 - Slide

Ziel
Aan het einde van deze les:
- weet je wat bij- en voegwoorden zijn,
- kun je een aantal Duitse voorbeelden noemen,
- kun je zinnen van de juiste bij- en voegwoorden voorzien.

Slide 3 - Slide

Nut
Bij- en voegwoorden zijn van die woordjes waarover je in het Nederlands en Engels niet nadenkt; ze komen automatisch in je op.
In een tweede vreemde taal zijn dit vaak de woordjes die je tijdens het produceren van de taal niet weet, waardoor je tegen een soort 'taalplafond' aanloopt. 
Wil je vrijer en uitgebreidere zinnen kunnen produceren, dan is het handig dat je kennis hebt van deze woorden.

Slide 4 - Slide

Bij-en voegwoorden
???

Slide 5 - Mind map

Instructie:
Een bijwoord geeft nadere informatie over een ander woord in een zin.

Daar loopt een vrouw.
Daar loopt een mooie vrouw.
Daar loopt een heel mooie vrouw.

Slide 6 - Slide

Er zijn een heleboel soorten bijwoorden:
bijwoorden van graad: heel, zeer, behoorlijk 
bijwoorden van plaats/richting: hier, opzij, verder
bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort
aanwijzende bijwoorden: daar, hier, nu
onbepaalde bijwoorden: ergens, nergens, nooit, altijd
vragende bijwoorden: waar, wanneer, hoe


Slide 7 - Slide

Heel =                 sehr
Behoorlijk =      ziemlich
Hier =                  hier
Daar =                 dort
Binnenkort =    bald
Onlangs =          kürzlich
Nu =                     jetzt
Later =                 später
Soms =                manchmal
Nooit =                niemals/nimmer
Altijd =                 immer
Vaak =                  oft

Slide 8 - Slide

Voegwoorden verbinden woorden, zinsdelen en zinnen aan elkaar.

Nevenschikkende voegwoorden (2 dezelfde zinnen):
En =       und
Maar =   aber

Maar =   sondern (sondern gebruik je wanneer je een tegenstelling wilt formuleren. Bijv. ‘geen auto, maar een fiets’)

Want =   denn
Of =         oder
Dus =      also

Slide 9 - Slide

Onderschikkende voegwoorden (bij verschillende zinsdelen):
Als =           wenn
Nadat =     nachdem
Voordat =  bevor
Alleen =     nur
Omdat =    weil
Doordat =  dadurch
Zodat =      sodass
Toen =        als
Hoewel =   obwohl

Slide 10 - Slide

Opdracht:
Jullie krijgen zo een aantal zinnen te zien. In die zin ontbreekt een bij- of een voegwoord.
Vertaal de zin in je hoofd en bepaal welk woord er ontbreekt.

Slide 11 - Slide

Ich bin Leonie ... ich bin 34 Jahre alt
A
aber
B
oder
C
jetzt
D
und

Slide 12 - Quiz

Willst du Mayo ... Ketchup zu deinen Pommes?
A
und
B
oder
C
sondern
D
aber

Slide 13 - Quiz

Helene Fischer ist ... frohlich.
A
manchmal
B
oft
C
immer
D
nur

Slide 14 - Quiz

Ein Porsche ist ... teuer.
A
sehr
B
viel
C
mehr
D
very

Slide 15 - Quiz