1.d/e dichtvormen

1.d/e dichtvormen
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

1.d/e dichtvormen

Slide 1 - Slide

Programma
-Huiswerk controleren + nakijken
10 min
-Herhalen feit, mening en argument
15 min
-Dichtvormen
15 min
-Oefenen

40 min

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  •  Je weet dat er vrije en vaste dichtvormen zijn en wat de kenmerken zijn van verschillende vaste dichtvormen;
  • Je kan verschillende vaste dichtvormen en hun kenmerken herkennen;
  • Je kan uitleggen hoe een gedicht is opgebouwd en je kan reflecteren op de vorm en betekenis van gedichten;
  • Je kan zelf een dichterlijke tekst schrijven met een vaste vorm. 

Slide 3 - Slide

Huiswerk controleren + nakijken
Open je schrift. 
Ga naar Google Classroom. 
In de map "Nederlands h3u" vind je een kopje met "Antwoorden". 
Daarin staan de antwoorden van 1.c mening en argumenten.
Kijk je gemaakte opdrachten na.  

Slide 4 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Wat is een feit?

Wat is een mening?

Wat is een argument?

Feitelijk VS niet-feitelijk?

Slide 5 - Slide

Feit/mening/argument:
want bijna iedereen slaagt voor zijn examen.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 6 - Quiz

Feit/mening/argument:
Almelo is een mooie stad, omdat er oude huizen staan.


A
feit
B
mening
C
argument

Slide 7 - Quiz

Is het tweede
argument
een feit of
een mening?
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz


De laatste zin:
feit, mening of
argument?


A
feit
B
mening
C
argument

Slide 9 - Quiz

Dichtvormen
Blz 130-131
Versregel -->  een regel in een gedicht
Strofe --> versregels die in blokjes zijn gegroepeerd, oftewel 'alinea'.
Enjambement --> het punt waar een regel wordt afgebroken. 
Vrije dichtvorm --> dichten op eigen manier.
Vaste dichtvorm --> regels aan dichtvormen. 
Haiku --> beschouwende dichtvorm. 
Limerick --> een humoristische dichtvorm. 
Sonnet --> klassieke dichtvorm.
Chute --> overgang in een gedicht. 

Slide 10 - Slide

Toepassing

Wat is een strofe?

Vertel wat enjambement is en wat het effect ervan is in een gedicht.

Wat is het verschil tussen een vrije en een vaste dichtvorm?

Slide 11 - Slide

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
HAVO: hoofstuk 1 paragraaf 4 dichtvormen, opdracht 4, 5, 6, 7 en 8. 
VWO: hoofstuk 1 paragraaf 5 dichtvormen, opdracht 4, 5, 6, 7 en 9. 
Hoe?
HAVO oefenboek blz 18-20.
VWO oefenboek blz 20-23.
Handboek blz 130-131.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 9:45
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Huiswerk vrijdag/volgende week: zie Magister.

Slide 12 - Slide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet dat er vrije en vaste dichtvormen zijn en wat de kenmerken zijn van verschillende vaste dichtvormen.

Je kan verschillende vaste dichtvormen en hun kenmerken herkennen.
Je kan zelf een dichterlijke tekst schrijven met een vaste vorm. 
Je kan uitleggen hoe een gedicht is opgebouwd en je kan reflecteren op de vorm en betekenis van gedichten.

Slide 13 - Drag question