Haben/sein

1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

persoonlijke voornaamwoorden

ich = ik                                 wir = wij
du = jij                                  ihr = jullie
er = hij                                  sie = zij (mv)
sie = zij                                 Sie = u
es = het

Slide 2 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 3 - Drag question

[Ich] heiße Sonja.
A
ik
B
hij
C
zij
D
het

Slide 4 - Quiz

[Er] hat einen lieben Hund.
A
ik
B
jij
C
hij
D
zij

Slide 5 - Quiz

[Wir] müssen von Montag bis Freitag in die Schule.
A
hij
B
jullie
C
wij
D
het

Slide 6 - Quiz

Haben [Sie] einen neuen BMW gekauft, Frau Müller?
A
u
B
zij
C
wij
D
jullie

Slide 7 - Quiz

Wie alt bist [du]?
A
hij
B
jij
C
zij
D
het

Slide 8 - Quiz

[Es] ist schönes Wetter.
A
het
B
jullie
C
wij
D
u

Slide 9 - Quiz

[Wir] lieben Netflix.
A
jullie
B
u
C
zij
D
wij

Slide 10 - Quiz

[Ich] will nach Hause.
A
ik
B
jij
C
hij
D
zij

Slide 11 - Quiz

sein


sein = zijn 

ich (ik)
bin (ben)
du (jij)
bist (bent)
er/sie/es (Hij/zij/het)
ist (is)
wir (wij)
sind (zijn)
ihr (jullie)
seid (zijn)
sie/Sie 
(zij/ U)
sind (zijn/bent)

Slide 12 - Slide

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 13 - Drag question

Haben

Slide 14 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
haben 
 habe
hast
hat

haben
habt
haben
 heb
hebt
heeft

hebben
hebben
hebben
Hebben

Slide 15 - Slide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 16 - Drag question

haben (ich)
1/18
A
hab
B
habe
C
hast
D
hat

Slide 17 - Quiz

haben (ihr)
2/18
A
hat
B
habent
C
habt
D
hast

Slide 18 - Quiz

haben (Omar)
4/18
A
habe
B
hast
C
habt
D
hat

Slide 19 - Quiz

haben (ich)
6/18
A
habe
B
hat
C
habt
D
hast

Slide 20 - Quiz

haben (Sie)
8/18
A
hat
B
habt
C
habe
D
haben

Slide 21 - Quiz

haben (du)
10/18

Slide 22 - Open question

haben (ich)
11/18

Slide 23 - Open question

haben (wir)
14/18

Slide 24 - Open question

haben (das Haus)
16/18

Slide 25 - Open question

haben (die Freundinnen)
18/18

Slide 26 - Open question

Samenvatting
haben


ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
habe
hast
hat

haben
habt
haben
uitleg

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide