HNE Duits M4 les 3: modalverben/bepaaldonbepaaldbezit

Herzlich willkommen M4
Mittwoch 6. September 2023
Woche 36, meteorologischer Herbst
1 / 42
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Herzlich willkommen M4
Mittwoch 6. September 2023
Woche 36, meteorologischer Herbst

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
- wir reden über unser Wochenende
- wir schauen LOGO
- wir üben noch mit dem Modalverben
- wie war es: (on)bepaalde lidwoord + bezittelijk voornaamwoord
An die Arbeit: 
- weiter mit Brückenschlag 1 bis 3

MORGEN: neem de examenbundel mee!



Slide 2 - Slide

lernen
lesen
schwimmen
netflixen
essen
einen Ausflug machen
Freunden treffen
Feier haben
ins Kino gehen
Games spielen
arbeiten
Sport treiben
faulenzen
Formular 1 schauen
ausschlafen

Am Freitag
       Samstag 
       Sonntag 
Am Wochenende
Was hast du am Wochenende gemacht? Nenne 2 Sachen!
und
vormittags
mittags
abends
timer
1:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.
müssen
kunnen
mogen, toestemming hebben
leuk vinden, lusten, aardig vinden
moeten
willen 
möchten
mögen
dürfen
können
sollen
wollen

Slide 5 - Drag question

Wat moet je weten bij deze werkwoorden
  • klinker in de stam verandert 
  • ich en er/sie/es vorm is gelijk (ZONDER uitgang)
  • meervoud (wir/ihr/sieSie) volgens "esttenten"

Slide 6 - Slide

dürfen
mögen
können
müssen
wollen
wissen
ich
darf
muss
du
magst
willst
er/sie/es
kann
weiß
wir
dürfen
mögen
müssen
ihr
dürft
könnt
wisst
sie/Sie
mögen
wollen
Bitte ergänze

Slide 7 - Slide

Wanneer möchten / willen ?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Übersetze:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 10 - Quiz

Übersetze:
jij mag (toestemming)
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 11 - Quiz

(wissen)
Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.
A
wiss
B
wisst
C
weißt
D
weiß

Slide 12 - Quiz

(wollen)
Du _____ keine Hausaufgaben machen.

A
woll
B
will
C
willst
D
wollst

Slide 13 - Quiz

Bepaald & onbepaald lidwoord
Wie weet nog hoe het zat?

Slide 14 - Slide

Bepaald & onbepaald lidwoord
Bepaalde lidwoorden: de & het



Onbepaalde lidwoorden: een & geen

Slide 15 - Slide

Bepaald & onbepaald lidwoord
Bepaalde lidwoorden: de & het

der, die, das, die 

Onbepaalde lidwoorden: een & geen

ein(e), kein(e)

Slide 16 - Slide

Geslacht van een zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Slide

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

der Lehrer
A
ein Lehrer
B
eine Lehrer

Slide 18 - Quiz

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

die Eltern
A
kein Eltern
B
keine Eltern

Slide 19 - Quiz

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

das Heft
A
ein Heft
B
eine Heft

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

der Löffel
A
kein Löffel
B
keine Löffel

Slide 21 - Quiz

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

die Cola
A
ein Cola
B
eine Cola

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste onbepaalde lidwoord:

das Essen
A
kein Essen
B
keine Essen

Slide 23 - Quiz

Nu zelf: vul het juiste onbepaalde lidwoord in:
das Eis - (een) Eis

Slide 24 - Open question

die Kartoffeln - (geen) Kartoffeln

Slide 25 - Open question

der Orangensaft - (geen) Orangensaft

Slide 26 - Open question

die Tasse - (een) Tasse

Slide 27 - Open question

welke bezittelijke voornaam-
woorden ken je?

Slide 28 - Mind map

die Possesivpronomen (= de bezittelijke voornaamwoorden)
Nederlands
Duits: der of das
Duits: die
mijn
mein
meine
jouw
dein
deine
zijn
sein
seine
haar
ihr
ihre
ons/onze
unser
unsere
jullie
euer
eure
hun
ihr
ihre
uw
Ihr
Ihre

Slide 29 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein
dein
sein
ihr
unser
euer
ihr/Ihr

Slide 30 - Drag question

Bezittelijke voornaamwoorden horen ook
bij de EIN-Gruppe:
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
DER
DIE
DAS
DIE
(K)EIN
(K)EINE
(K)EIN
KEINE
asassa

meine
mein
mein
meine

Slide 31 - Drag question

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 32 - Quiz

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
jij, u
B
mijn, jouw, jullie
C
onze, uw
D
hij, zij, ik

Slide 33 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
haar
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 34 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Mutter
A
mein
B
meine

Slide 35 - Quiz

(haar) ... Bruder

Slide 36 - Open question

(jouw) ... Buch

Slide 37 - Open question

(jullie) ... Kinder (mv)

Slide 38 - Open question

(k)ein of (k)eine? 
der- en das- woorden (mannelijk & onzijdig) --> ein  of  kein


die- woorden (vrouwelijk & meervoud) --> eine of keine 

Slide 39 - Slide

(k)ein of (k)eine? 
der- en das- woorden (mannelijk & onzijdig) --> ein  of  kein


die- woorden (vrouwelijk & meervoud) --> eine of keine 

Slide 40 - Slide

Was machen wir heute?
- wir reden über unser Wochenende
- wir schauen LOGO
- wir üben noch mit dem Modalverben
- wie war es: (on)bepaalde lidwoord + bezittelijk voornaamwoord
An die Arbeit: 
- weiter mit Brückenschlag 1 bis 3

NB. EXAMENBUNDEL MEENEMEN




Slide 41 - Slide

Hausaufgaben
Brückenschlag 1 machen
und 2 + 3 wenn es noch nicht fertig ist.

Slide 42 - Slide