Les 4 Hoofdstuk De winkelformule

• Marketing
• MBO
• Studiejaar 2

verkoopsystemen en soorten goederen

Programma

Wat weten we nog?

Opgaven vorige keer

Lesdoel

Verwerken.

Afsluiten

Waar staan de letters BUZ voor?

Een product wordt in zo veel mogelijk winkels verkocht. Van welk soort producten is hier sprake?

1. Convenience goods
2. Shopping goods
3. Specialty goods

En een cruise?

1. Convenience goods
2. Shopping goods
3. Specialty goods

Een TV, een wasmachine of een koffiezetapparaat zijn voorbeelden van

1. convenience goods
2. shopping goods
3. specialty goods

Nakijken opgaven

Nakijken vragen tm 21

Lesdoel

Na deze les kan ik de onderdelen van de winkelformule invullen .

Winkelformule

Elementen winkelformule:

• Doelgroep
  
• Assortiment
  
• Marktpositie
  

De doelgroep

Doelgroep:  

Vaak betreft het een groep mensen 

of organisaties die een aantal 

relevante kenmerken 

gemeenschappelijk hebben.

Aan wie wil je verkopen?

Imago

Het beeld dat opgeroepen wordt bij de ander

Imago winkel

Het beeld een dat een 'potentiële' klant heeft van een winkel.

 

Assortiment

Kern: 

• Kaaswinkel: kaas
• Schoenenwinkel: schoenen

Rand:

• Kaaswinkel: toast, nootjes
• Schoenenwinkel: riemen, sokken, tassen

Assortiment

Breed: veel verschillende productgroepen

Diep: Veel varianten binnen een productgroep. 

Marktpositie

Positie ten opzichte van de concurrent

Hoog (service)

Midden

Laag (prijs)

Opdrachten

Maken opgaven H 3, 22 tot en met opgave 23. + Beschrijf de winkelformule van jouw stagebedrijf. 

Tot einde les. 

Ben je klaar, lees de tekst dan nog een keer door.

Of de volgende paragraaf.

Wat is imago?

1. Zoals anderen mij zien
2. Zoals ik wil dat anderen mij zien
3. Het spiegelbeeld van mijn identiteit
4. Een kunstmatig beeld van mijzelf

Noem een element uit de winkelformule

Einde les!