Voorvoegsels en achtervoegsels
Sommige moeilijke woorden hebben een
voorvoegsel of een
achtervoegsel.
Dat voor- of achtervoegsel kun je gebruiken om de betekenis te bedenken.
Voorbeelden van voorvoegsels:
Anti --> tegen, zoals in “antibacterieel” (tegen bacteriën). Her --> opnieuw, zoals in “herstellen” (opnieuw maken). Mono --> alleen of één, zoals in “monotoon” (alleen één toon). Neo --> nieuw, zoals in “neoklassiek” (nieuw klassiek). On --> niet, zoals in “onmogelijk” (niet mogelijk). Wan --> slecht, zoals in “wantrouwen” (slecht vertrouwen)
Voorbeelden van achtervoegsels:
Achtig --> een beetje als, zoals in “kinderachtig ” (een beetje als een kind). Baar --> je het kunt doen, zoals in “leesbaar” (je kunt het lezen) Loos --> zonder, zoals in “zinloos” (zonder zin). Rijk --> met veel, zoals in “waterrijk” (met veel water).