Herhalingsles over taal - blok 4

Herhalingsles over taal - blok 4
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhalingsles over taal - blok 4

Slide 1 - Slide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • Wij gaan eerst de afspraken en regels even bespreken. 
  • Jullie krijgen een herhalingsles van over taal, blok 4
  • Jullie gaan de samenwerkingsopdracht van gisteren afmaken. 
  • Jullie gaan zelfstandig de opdrachten van het huiswerk maken. 
  • Klaar? Numo

Slide 2 - Slide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
Wij letten op ons volume 

Slide 3 - Slide

Over taal - blok 4 
  • Stappenplan moeilijke woorden
  •  Samenstelling en voor- of achtervoegsels
  • Figuurlijk taalgebruik en uitdrukkingen 

Slide 4 - Slide

Stappenplan moeilijke woorden 
Weet je de betekenis van een woord nog niet nadat je een stukje terug of verder hebt gelezen om de betekenis te achterhalen, kijk dan of je stukjes van het woord kent. Soms is het woord een samenstelling en kun je de betekenis uit de twee woorden afleiden.
Als twee (of meer) woorden samen één nieuw woord vormen, heet dat een samenstelling. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken--> laptoptas

Slide 5 - Slide

Wat betekent het woord?
Gymnastiek is een verplicht vak, maar ik vind het niet erg dat ik vandaag moet gymmen.
verplicht =
A
het gebeurt vaak
B
het moet
C
al
D
goede redenen

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het woord?
Hij heeft wel tien argumenten waarom bewegen goed voor je is. Krijg je strafwerk, dan moet je al die redenen tien keer overschrijven!
argumenten =
A
het gebeurt vaak
B
het moet
C
al
D
goede redenen

Slide 7 - Quiz

Voorvoegsels en achtervoegsels 
Sommige moeilijke woorden hebben een voorvoegsel of een achtervoegsel.
Dat voor- of achtervoegsel kun je gebruiken om de betekenis te bedenken.
Voorbeelden van voorvoegsels:  
Anti --> tegen, zoals in “antibacterieel” (tegen bacteriën).  Her --> opnieuw, zoals in “herstellen” (opnieuw maken). Mono --> alleen of één, zoals in “monotoon” (alleen één toon). Neo --> nieuw, zoals in “neoklassiek” (nieuw klassiek). On --> niet, zoals in “onmogelijk” (niet mogelijk).  Wan --> slecht, zoals in “wantrouwen” (slecht vertrouwen)
Voorbeelden van achtervoegsels: 
Achtig --> een beetje als, zoals in “kinderachtig ” (een beetje als een kind). Baar --> je het kunt doen, zoals in “leesbaar” (je kunt het lezen) Loos --> zonder, zoals in “zinloos” (zonder zin). Rijk --> met veel, zoals in “waterrijk” (met veel water).

Slide 8 - Slide

Sleep de juiste betekenis naar het voor/achtervoegsel.
rijk
on
wan
her
(met) veel
niet
geen/slecht
nog een keer

Slide 9 - Drag question

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
Letterlijk taalgebruik --> Wat er staat, is wat je bedoelt.
Toen Jan wat gegeten had, legde hij zijn hand op zijn buik.
Figuurlijk taalgebruik --> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
De twee zussen zijn twee handen op één buik. --> De twee zussen zijn het altijd met elkaar eens, ze kunnen heel goed met elkaar opschieten en zullen elkaar altijd steunen.

Slide 10 - Slide

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Er wordt precies bedoeld wat er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 11 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 12 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 13 - Quiz

Uitdrukkingen 
Uitdrukkingen lijken erg op gezegden, maar het verschil is dat in een uitdrukking wel een werkwoord voor kan komen. Hierdoor is een uitdrukking wel een hele zin. Een uitdrukking heeft net zoals een gezegde een figuurlijke betekenis.
Bijvoorbeeld:
Met de Noorderzon vertrekken -> Onaangekondigd vertrekken en niks meer van je laten horen.

Slide 14 - Slide

Tijdens een toets waarschuwde de docent Sara niet te spieken. Sara werd daar echter koud noch ... van
A
heet
B
kaal
C
keel
D
warm

Slide 15 - Quiz

Sara hield bij hoog en ... vol dat zij niet gespiekt had.
A
droog
B
hoop
C
kraag
D
laag

Slide 16 - Quiz

Samenwerkingsopdracht 
  • Jullie gaan de samenwerkingsopdracht van gisteren afmaken. 

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
Jullie gaan zelfstandig de volgende opdrachten maken: 
  • 4.11 (woordenschat) helemaal. 
  • 4.12 ( kijk naar taal) --> opdracht 30.2, 30,3, 32.1, 33.1+ 33.2+ en  34+ hoeven jullie niet te maken. 
Klaar? Dan vraag je aan de docent om een extra opdracht of je gaat verder werken aan Numo. 

Slide 18 - Slide