- Mettez vos sacs par terre (Zet jullie tassen op de grond)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Bonjour
havo -2!
- Prenez votre livre (Pak jullie boek)
- Mettez vos sacs par terre (Zet jullie tassen op de grond)
Slide 1 - Slide
Planning du jour
Répéter: les verbes avoir, être, aller, faire
Oefenening van de 4 werkwoorden
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Aan het einde van de les:
kan ik de werkwoorden avoir, être, aller, faire vervoegen in het Frans.
ken ik de betekenis van de werkwoorden avoir, être, aller, faire.
Slide 3 - Slide
Herhaling: de werkwoorden avoir, être, aller en faire
Dit grammatica-onderdeel om de onregelmatige werkwoorden - avoir (hebben). - être (zijn) - aller (gaan) - faire (maken, doen)
Omdat het natuurlijk zomervakantie is geweest, herhalen we ook nog kort de persoonlijke voornaamwoorden in het Frans.
Neem daarom de volgende slides goed over in je aantekeningenschrift!
Slide 4 - Slide
Herhaling: de persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud ik ---> je jij ---> tu hij ---> il zij ---> elle men ---> on Meervoud wij --> nous u, jullie --> vous zij (mannelijk meervoud) --> ils zij (vrouwelijk meervoud) --> elles
Slide 5 - Slide
Herhaling: het werkwoord avoir
j'ai --> ik heb
tu as --> jij hebt
il/elle/on a --> hij/zij/men heeft
nous avons --> wij hebben
vous avez --> u hebt/jullie hebben
ils/elles ont --> zij hebben (meervoud)
Slide 6 - Slide
Herhaling: het werkwoord être
je suis --> ik ben
tu es --> jij bent
il/elle/on est --> hij/zij/men is
nous sommes --> wij zijn
vous êtes --> u bent/jullie zijn
ils/elles sont --> zij zijn (meervoud)
Slide 7 - Slide
Herhaling: het werkwoord aller
je vais --> ik ga tu vas --> jij gaat il/elle/on va --> hij/zij/men gaat
nous allons --> wij gaan vous allez --> u gaat/jullie gaan ils/elles vont --> zij gaan (meervoud)
Slide 8 - Slide
Herhaling: het werkwoord faire
je fais --> ik maak, ik doe tu fais --> jij maakt, jij doet il fait --> hij maakt, hij doet elle fait --> zij maakt, zij doet on fait --> men maakt, men doet
nous faisons --> wij maken, wij doen vous faites --> u maakt/doet, jullie maken/doen ils/elles font --> zij maken, zij doen (meervoud)
Slide 9 - Slide
Zijn er nog vragen?
Zijn er nog vragen over de volgende werkwoorden? - avoir - être - aller - faire
Geen vragen? Dan gaan we oefenen!
Slide 10 - Slide
Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.
Vous _______ une grande maison?
Slide 11 - Open question
Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.
Oui, on _____ une grande maison.
Slide 12 - Open question
Vul de juiste vorm in van het werkwoord être.
Oui, nous ________________ au camping.
Slide 13 - Open question
Vul de juiste vorm in van het werkwoord être
Je ________________ à la réception.
Slide 14 - Open question
Vul de juiste vorm in van het werkwoord aller.
Elle ______ avoirdéjà treize ans.
Slide 15 - Open question
Vul de juiste vorm in van het werkwoord aller.
Nous ______ visiter Paris la semaine prochaine.
Slide 16 - Open question
Vul de juiste vorm in van het werkwoord faire.
Tu _____________ du sport?
Slide 17 - Open question
Vul de juiste vorm in van het werkwoord faire.
Vous _____________ vos devoirs?
Slide 18 - Open question
Afsluiting
Ik wil graag even checken of de doelen van vandaag zijn behaald, of dat je hulp nodig hebt bij het behalen van de leerdoelen.