3.1 Wat zijn de kosten?

H3 Ben jij ondernemend?
Paragraaf 3.1 Wat zijn de kosten?
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3 Ben jij ondernemend?
Paragraaf 3.1 Wat zijn de kosten?

Slide 1 - Slide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Slide

Ondernemen

Slide 3 - Mind map

Kosten

Slide 4 - Mind map

Leerdoelen 3.1
  • Je kunt de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde toevoegen en de beloning die erbij hoort.
  • Je kent de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar berekeningen mee maken.
  • Je kunt de kostprijs per product berekenen.
  • Je kunt de verkoop- en consumentenprijs berekenen en tererugrekenen naar de prijs exclusief btw.

Slide 5 - Slide

Productiefactoren
De extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt, noem je de toegevoegde waarde.
Om te producten, heb je productiefactoren nodig:
  • Natuur beloning Pacht
  • Arbeid beloning Loon
  • Kapitaal beloning Huur of Rente
  • Ondernemerschap beloning Winst

Slide 6 - Slide

Wat is de beloning voor arbeid?
A
Winst
B
Pacht
C
Loon
D
Huur

Slide 7 - Quiz

Wat is de beloning voor natuur?
A
Winst
B
Huur
C
Loon
D
Pacht

Slide 8 - Quiz

Kosten
Kosten kun je onder verdelen in:
  • Variabele kosten, zijn kosten die veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals materiaal.
  • Vaste kosten, zijn kosten die niet meteen veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals huur.

Slide 9 - Slide

Investeren
  • Bedrijven moeten vaak veel geld investeren
  • Ze besteden dan geld aan productiemiddelen.
  • Ze vervangen bijvoorbeeld oude machines door nieuwe, modernere machines, waarmee ze sneller en schoner kunnen produceren.
  • Een bedrijf mag de aanschafprijs niet in één keer in de jaarlijkse kosten meetellen. Ze moeten dan gaan afschrijven.

Slide 10 - Slide

Wat is investeren?
A
Geld lenen van andere bedrijven
B
Geld besteden aan productiemiddelen
C
Geld besparen op productiemiddelen
D
Geld uitgeven aan marketing

Slide 11 - Quiz

Wat zijn variabele kosten?
A
Kosten die altijd hetzelfde blijven
B
Kosten die alleen betrekking hebben op materiaal
C
Kosten die veranderen bij verandering in productie
D
Kosten die niet veranderen bij verandering in productie

Slide 12 - Quiz

Afschrijven
  • Bij afschrijven verspreid je de kosten van een kapitaalgoed over de gebruiksjaren.
  • De afschrijving geeft aan hoeveel zo'n kapitaalgoed jaarlijks in waarde vermindert.

Slide 13 - Slide

Je koopt een kassa voor €1000, na 4 jaar is er nog een restwaarde van €200
Hoeveel is de afschrijving per jaar als je de kassa over 4 jaar afschrijft?

Slide 14 - Open question

Kostprijs
  • Alle kosten die je bij de productie maakt, moet je terugverdienen in de verkoopprijs van een product. 
  • Daarvoor bereken je de kostprijs per product.
  • Als je de verkoopprijs wil berekenen moet je bovenop de kostprijs een winstopslag berekenen. 
  • Hoe hoog deze is hangt af van wat de klant wil betalen/hoeveel winst je wil maken.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Je produceert 5 piano's
Je vaste kosten zijn €2.000
Je variabele kosten zijn €200 per stuk
Wat is de kostprijs van een piano?

Slide 17 - Open question

Consumentenprijs
  • Een winkelier maakt zijn prijsberekening ander, want hij koopt producten in bij een groothandel of fabrikant.
  • Een winkelier betaalt de inkoopprijs voor zijn producten. 
  • Deze verhoogt hij met een brutowinstopslag hiermee dekt hij de bedrijfskosten en houdt hij een nettowinst over.
  • Bij verkoop aan consumenten gaat er nog BTW over de verkoopprijs, dit noemen we de consumentenprijs

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

De inkoopprijs is €50 euro van een toetsenbord. De brutowinstopslag is 30% en de btw 21%. Wat is de consumentenprijs?

Slide 20 - Open question

Je kunt nu
  • Je kunt de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde toevoegen en de beloning die erbij hoort.
  • Je kent de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar berekeningen mee maken.
  • Je kunt de kostprijs per product berekenen.
  • Je kunt de verkoop- en consumentenprijs berekenen en tererugrekenen naar de prijs exclusief btw.

Slide 21 - Slide

Begrippen paragraaf 3.1 
  • Investeren
  • Kostprijs per product
  • Productiefactoren
  • Toegevoegde waarde
  • Variabele kosten
  • Vaste kosten

Slide 22 - Slide

Aan het werk!
Maken opdrachten 3.1: 3, 5, 6, 8, 9 
Maken Rekenopdrachten: 3, 6, 8 en 10
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 3.1
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 3.1 

 

timer
25:00

Slide 23 - Slide