GKC MH3 naamvallen 1-3-4e 30-6

1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les kun je:
-De voorzetsels van de 3e en 4e naamval vinden.
-Zinnen in het Duits ontleden en het onderwerp (1e), lijdend voorwerp (4e) en het meewerkend voorwerp (3e) vinden.
-Kun je de naamval in de zin compleet maken.


Slide 2 - Slide

Fragen zur Aktivierung
Die Fälle (de naamvallen)

Naamvallen geven zinsdelen aan. Je kunt op die manier gemakkelijk zien om welk zinsdeel het gaat in een Duitse zin.
Ich sehe den Lehrer.
De kleuren van deze zin geven de zinsdelen aan.

Slide 3 - Slide

Naamvallen
1e naamval (onderwerp): sein, werden, bleiben
3e naamval (meewerkend voorwerp): mit nach bei seit von zu aus außer, entgegen, gegenüber
4e naamval (lijdend voorwerp) durch für gegen ohne um bis entlang

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Mann
Buch
Frau
Kinder
1 (ow)
der 
das
die
die
2 (bez)
des -es
der
des -es
der
3 (mw)
dem
dem
der
den -n
4 (lv)
den
das
die
die
der-Gruppe

Slide 7 - Slide

Mann
Buch
Frau
Kinder
1 (ow)
ein
ein
eine
keine
2 (bez)
eines -es
einer
eines -es
keiner
3 (mw)
einem
einem
einer
keinen -n
4 (lv)
einen
ein
eine
keine
ein-Gruppe

Slide 8 - Slide

Welke naamval is het onderwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 9 - Quiz

Welke naamval is altijd het lijdend voorwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

In welke naamval staat het lidwoord?
"Der Mann läuft weg."
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 12 - Quiz

In welke naamval staat het lidwoord?
Das Kind ruft mich.
A
1e
B
4e
C
ik weet het niet
D
geen van beide

Slide 13 - Quiz

Welke naamval staat het lidwoord?
"Ich zeige dir den Weg"
A
1e
B
4e
C
Ik weet het niet
D
Geen van beide

Slide 14 - Quiz

Verandering van het lidwoord
1e (ond)-> 4e naamval (lv) 
!der -> den- Der Mann läuft.- Ich sehe den Mann laufen.
die -> die-    Die Frau läuft.- Ich sehe die Frau laufen.
das -> das-  Das Mädchen läuft. - Ich sehe das Mädchen laufen.
die-> die - Die Menschen laufen. - Ich sehe die Menschen laufen.

Slide 15 - Slide

Wat is hier de vierde naamval?
Das Mädchen schließt das Fenster.

Slide 16 - Open question

3e naamval (meew.vw)
Het mw vind je door vóór het zinsdeel aan of voor te zetten of weg te laten.

Ik geef aan de moeder bloemen.
de moeder is meew.vw.
Ik heb het haar verteld
haar is meew. vw

Slide 17 - Slide

Mijn broer vertelt zijn vriendin hoe het op school gegaan is.

Wat is het meew. vwp?
A
Mijn broer
B
zijn vriendin
C
opschool

Slide 18 - Quiz

Hij heeft dat haar vriend verteld.

meew. vwp is?
A
hij
B
haar vriend
C
heeft verteld
D
heeft

Slide 19 - Quiz

Mijn vader schenk ik een kop koffie in.
Staat er een meew vwp in?
A
ja, mijn vader
B
ja, ik
C
ja, een kop koffie
D
nee, er staat geen meewvwp in

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Die Frau gibt d... Mann das Ticket.
A
der
B
denn
C
dem
D
den

Slide 22 - Quiz

Der Junge schickt sein... Eltern Blume.
A
seine
B
sein
C
seinem
D
seinen

Slide 23 - Quiz

Ich habe das mein... Tante erzählt.
A
mein
B
meinem
C
meiner
D
meinen

Slide 24 - Quiz

üben!

naamvallen 1,3,4 ein-gruppe

Slide 25 - Slide

Evaluation!
Beantworte die nächste Fragen

Slide 26 - Slide

Hoe vind ik het meew. vwp in een zin?
Beschrijf het kort.

Slide 27 - Open question

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der/ einer
dem
den +n/ keinen +n
einem

Slide 28 - Drag question

3e naamval meew.vw
Waarom stuur jij deze man een berichtje?
Warum schickst du diesem Mann  eine Nachricht? 

Welk zinsdeel/delen zie je nog meer in deze zin?

Slide 29 - Slide

Bis jetzt...
De man geeft                   aan het kind              de hond.
Der Mann schenkt               dem Kind         den Hund.
   Ein Mann schenkt              einem Kind       einen Hund.
      Kein Mann schenkt         keinem Kind      keinen Hund.
       ond (1e)                              mwp(3e)            lv (4e)
 

Slide 30 - Slide

voorzetsels 3e naamval
Na deze voorzetsels: 
mit, nach ,bei, seit, von, zu, entgegen, außer, aus, gegenüber
altijd 3e naamval.

Die Schüler kommen aus ..... Schule.(v)
Mit dein.... Hilfe (v) schaffen wir es.
Nach ein..... Jahr (o) wird es wohl fertig sein.

 

Slide 31 - Slide

Klopt deze zin?
"Seit einem Tag(m) hat meinen Bruder nicht mit seiner Freundin geredet."
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quiz

Bezittelijk vnw en vrienden van ein: kein ...
de rijtjes van -ein-   staan  in de verschillende naamvallen.
ein, kein, mein ,dein, sein, ihr, unser, euer, ihr Ihr
een, geen, mijn, jouw, zijn, haar, onze, jullie, hun, uw

en krijgen de uitgang zoals die van -ein
ein Mann-> mein Mann-> dein Mann- enz.
eine Frau-> keine Frau-> meine, deine, seine, unsere, eure...

Slide 33 - Slide

voorzetsels 4e naamval
durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang.
door, voor, tegen, zonder, om, tot, langs, 

Ich kann nicht (zonder).... mein... Freunde leben.
Ich laufe (om) ..... unser... Haus herum.
Ich bin (tegen).... ein.... Baum gefahren.

Slide 34 - Slide